woensdag 23 december 2009

Kattengejank

Mijn moeders muzikale voorkeur was voornamelijk religieus bepaald. Tijdens de afwas zong zij liederen van Johan de Heer: “Als g' in nood gezeten, geen uitkomst ziet,wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet.” In 1970 kon de Top 40-notering Mijn gebed (“Dit is uw orgel, Heer, dit is uw kerk”) haar goedkeuring wegdragen. Zodra de volgende plaat startte, ging de radio echter uit.
Hoewel mijn vader ook niet vies was van psalmen of gezangen stond hij muzikaal gezien meer in de wereld. Hij luisterde steevast iedere avond naar de Jukebox van Stan Haag op piratenzender Veronica. Willeke Alberti zong dagelijks “Morgen ben ik de bruid” en een stevig mannenkoor liet daarna “Wij zwaaien af” horen. Soms bleek ook de Top 40 aan mijn vader besteed. El Condor Pasa, van Simon en Garfunkel, op nummer één in april 1970, vond hij erg mooi.
Toen ik eenmaal Floyd-fan was en op mijn verlanglijstjes platen van de band prijkten, ging mijn vader in Haagse platenwinkels op zoek naar de door mij begeerde zwarte schijven. Dark Side of the Moon was de eerste elpee van mijn collectie, het jaar daarna gevolgd door A Nice Pair, met muziek uit de beginjaren. Mijn vader vond Any Colour You Like van Dark Side mooi. Toen mijn moeder hem dat hoorde zeggen schamperde ze: ‘Man, dat kattengejank!’ Goed luisteren was niet haar sterkste kant.

dinsdag 22 december 2009

Geen weg terug

Mijn platencollectie telt minstens vier elpees die oorspronkelijk toebehoorden aan mijn zus. Twee daarvan heb ik achterovergedrukt toen de muziek buiten haar aandachtssfeer raakte, maar juist in de mijne terechtkwam. Stand up van Jethro Tull was de ene plaat, gestoken in een schitterende hoes die bij het openklappen een pop-up vertoonde van de bandleden, de andere was van John Mayall uit de Superstarshine-serie, een legendarische live-elpee. Beide langspeelplaten lagen zo vaak op mijn kamer dat het op den duur leek alsof ze mij toebehoorden. Nooit heeft mijn zus nog naar de schijven gevraagd.
Genoemde muziek maakt deel uit van mijn muzikale canon. Twee andere elpees die via mijn zus’ collectie in de mijne belandden, legaal overigens, maakten nog diepere indruk, ze hebben mijn brein definitief aangetast. Ik was twaalf toen de naald van de Dual-platenspeler door de groeven van Grantchester Meadows gleed en de religie die bekend staat als Pink Floyd mij greep. Voor het eerst in mijn leven hoorde ik hoe voetstappen op een trap en het doodslaan van een bromvlieg werden verheven tot muziek, hoe Eugenes gegil, die gemaand werd voorzichtig te zijn met de bijl, door merg en been sneed.
De langharige magiërs van de ongehoorde klanken op de hoezen van Ummagumma en Meddle keken mij indringend aan. Er was geen weg terug.

vrijdag 4 december 2009

Leest u Advies & Educatie analoog? Ongelooflijk!

Ter voorbereiding op de kinderboekenweek organiseerden mijn collega’s en ik voor onze eerstejaars een kinderboekendag. Wij hielden een voorleesbattle, hadden een schrijfster over de vloer en keken naar ‘Sjakie en de chocoladefabriek’. De dag wilden wij openen met de animatiefilm ‘D, een film over schrijven’ van Harrie Geelen. Een bekroonde film, waarin schrijvers vertellen over schrijven. Heel leuk.
Nu bleek de film bij de mediatheek zoek. Nou zoek, weg. Weggegooid door overijverige bibliotheekmedewerkers die van hogerhand te horen kregen dat videobanden anno 2009 niet meer konden. Teveel pre-digitaal tijdperk, meneer. U dient als docent met uw tijd mee te gaan. Prima. Of zij mij dan de DVD-versie konden leveren. Helaas, dat bleek geen optie. Dan graag het kinderboekenweekpakket en de genomineerde griffels en penselen? Die konden we de pabo-studenten in geen geval onthouden. De medewerkster schudde meewarig het hoofd. De student die met die analoge materialen echt zonodig iets zou willen doen moest zij doorverwijzen naar de openbare bieb.
Trouwens voor het gemak waren ook alvast een paar analoge onderwijsbladen uit de collectie geschrapt. Scheelde ruimte en geld, want het was crisis, nietwaar. Moderne studenten kennen het begrip vakblad amper, laat staan dat ze dat hier aan een tafeltje zouden gaan lezen. Dat is zo jaren zeventig.
Onwillekeurig gingen mijn gedachten uit naar de lezers van Advies & Educatie. Zij ontvingen het blad in de brievenbus en gingen het dan, ongelooflijk, gezeten op de bank tot zich nemen. Dit moest dezelfde generatie zijn die nog werkte met stencils, het woord floppy regelmatig bezigde en zelf dia’s inraamde.
Enige tijd geleden ontvingen wij, opleidingsdocenten van de pabo, een onherroepelijk bericht van onze ICT-servicedesk. Binnen afzienbare tijd zouden alle tv’s en overheadprojectoren verwijderd worden. Een moderne hogeschool werkt immers niet met achterhaalde apparatuur en achterlijke leermiddelen. Onze videobanden zijn inmiddels gedigitaliseerd en onze sheets weggegooid.
Talloze collega’s starten bij aanvang van het college de computer op en bidden dat de beamer werkt, het netwerk niet plat ligt, het geluid functioneert of de cd-rom in beeld verschijnt. Want de digitale wereld kent ook zo zijn beperkingen en gaat regelmatig op de loop met lesinhouden. De servicedesk is soms net te veel desk en net te weinig service.
Of onze colleges er met alle computerrompslomp beter op geworden zijn, durf ik te betwijfelen. Meest kwalijke in de digitale ontwikkelingen is in elk geval de aantasting van de autonomie van de docent. Waar is de tijd gebleven dat assisterende diensten daadwerkelijk dienden ter ondersteuning. Toevallig heb ik verstand van goed lesgeven en ik maak zelf wel uit hoe ik dat doe en met welke materialen. Potjandoppie!

Deze column verscheen in Advies & Educatie van november 2009.

vrijdag 2 oktober 2009

Hongerige professionals

Dit verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen.


Gevieren trok het meest professionele deel van basisschool ‘De Ketting’ per trein naar de scholing ‘Geletterde zesjarigen in groep 2 en dan?’ De stemming zat er vanaf station Leiden goed in, maar bereikte gaandeweg ongekende hoogten. ‘Weet je wat zo grappig is?’ lachte juf Roos uitgelaten bij Woerden, ‘dat wij allemaal klankzuivere namen hebben!’ Het was waar: Roos, Til, Riet en Greet voldeden zonder twijfel aan het principe ‘je schrijft het woord, zoals je het hoort’, hoewel Til eigenlijk Tilly heette en Greets mmkm-naam voor sommige kinderen problemen opleverde.
‘Ik hoop vandaag een hoop op te steken,’ jubelde Riet even voorbij Vleuten. Ze hadden zich goed voorbereid, de kleuterjuffen van ‘De Ketting’. Geletterdheid stond steevast hoog op de agenda van het bouwoverleg en in hun lokalen en activiteiten was de weerslag daarvan overduidelijk zichtbaar: ABC-muren, verteltafels en –theaters, recente prentenboeken, authentieke kinderschrijfsels op ooghoogte, de methode ‘Kinderklanken’ als prominent onderdeel van het curriculum. De vergaderingen waren vruchtbare bijeenkomsten gekenmerkt door wederzijdse bestuiving met ideeën en inspiratie. Het viertal vormde een denktank van deskundige professionals die de taalprestaties van de kleuters flink had opgestuwd. De collega’s van groep 3 profiteerden fluitend en constateerden een toenemende groep zon-kinderen.
‘Wat kunnen ze jullie op die cursus nou nog leren?’ had directeur Cora geopperd. Zij moest voorzichtig zijn met haar kritiek, want het kleuterkwartet opereerde en bloc en ze wilde ze niet tegen zich in het harnas jagen. Maar de € 1000 cursusgeld drukte flink op de scholingsbegroting. En natuurlijk moest zij blij zijn met zulke leergierige teamleden. Daar kon de bovenbouw een voorbeeld aan nemen.
Helaas moesten Roos, Til, Riet en Greet in de cursusruimte te Utrecht vaststellen dat de bijeenkomst teleurstelde. De zwalkende lijn van cursusleidster Foekelien en de samengeraapte cursusmap met veel oud nieuws leverde steeds luidruchtiger gezucht op bij de bijna twintig onderbouwvertegenwoordigers. De Ketting-collega’s keken elkaar met veelbetekenende blikken aan en het grote horloge van Greet trok meer aandacht dan de informatiearme powerpoint op het scherm.
Na anderhalf uur durfde Tilly het warrige verhaal van Foekelien te onderbreken. ‘Wanneer gaat het nu over geletterde zesjarigen in groep 2?’ ‘Dank voor dit handige bruggetje,’ glimlachte Foekelien. ‘Wij gaan nu in gemixte groepjes uiteen om ervaringen met elkaar te delen. Elk groepje ontvangt een postervel en een stift voor de plenaire uitwisseling na afloop van de groepsbesprekingen. Aan de slag!’
Ook de rest van de dag leverde zodoende niets nieuws op. Hoogtepunten vormden de bijdragen van Roos over haar bevindingen met het smartboard en die van Riet die haar zelfontwikkelde materialen demonstreerde. Beide collega’s ontvingen een daverend applaus dat abrupt werd afgebroken toen de cursusleidster ging staan. Ere wie ere toekomt, moet men hebben gedacht.
Foekelien had met haar bijeenkomst – cursus was een te groot woord – de hongerige professionals uit het veld niet kunnen voeden. Het evaluatieformulier maakte korte metten met wat was voorgeschoteld. De items ‘verhouding prijs-kwaliteit’ en ’constructieve bijdrage aan professionalisering’ werden unaniem beoordeeld met een 1.
Alleen de lunch kwam er met gemiddeld een 8 goed vanaf.

Deze column verscheen in Advies&Educatie van oktober 2009

zaterdag 12 september 2009

God zag alles


God in de hemel en Zijn zachtaardige zoon Jezus waakten over mij. Vandaar dat ik mijn leventje zorgeloos kon leiden. Het nakomertje was ik uit een gezin van zes, een dromerig jongetje dat gesprekken voerde met een teddybeer, waarvan het linkeroor erbij bungelde. Hoewel hij zijn voorpootjes nauwelijks kon samenbrengen, laat staan zijn klauwtjes kon vouwen, was hij mijn bidbeer. Mijn geprevelde contacten met het hogere droegen zijn brommende stemgeluid, verliepen via zijn bruine kraalogen, waarmee hij mij nieuwsgierig volgde.
Beren kwamen niet voor in de verhalen die moeder voorlas uit de kinderbijbel, wel schapen. Er was zelfs een prachtige kleurenprent met Jezus als de goede herder met een schaapje op Zijn schouder. “Ik wou dat Jezus mij zo droeg, mam,” zei ik eens. “O, maar dat doet hij ook,” was moeders raadselachtige antwoord. Voor het slapengaan zette ik beer op mijn schouder. “Wel hoog, “ bromde hij angstig in mijn oor. “Niet bang zijn, beer, ik ben de goede herder, je kunt niet vallen.” Tevreden met deze geruststelling viel eerst hij en toen ik in slaap.
De hemel was boven, daar kon geen twijfel over bestaan. Daar had God zicht op wat zich op aarde afspeelde, in het bijzonder bij ons thuis. Het moest een ingewikkelde taak zijn iedereen in de gaten te houden, maar zoals moeder zei: God kon alles. Vader kon ook veel, zoals vliegtuigjes vouwen, sigaretten rollen en autorijden, maar niet de hele wereld controleren. Hij moest trouwens doordeweeks werken.
God merkte dat ik meestal een braaf kereltje was. Toch ging ik weleens de fout in. Zo weigerde ik ooit mijn blokken op te ruimen die ik tot een adembenemend bouwwerk had opgestapeld. Driftig smeet ik ze door de kamer toen moeder dreigde dat ik geen eten zou krijgen. Ik was gek op bruine bonen! Teddy keek mij tijdens mijn woedeaanval grijnzend aan, hetgeen hem een venijnige mep opleverde. Op dat moment besefte ik dat ik te ver ging, er leek een traan uit zijn kraaloog te lopen. Die nacht mocht hij bij wijze van spijtbetuiging bij mij in bed.
Gods genade bleek de volgende morgen toen hij ons verraste met het allermooiste sneeuwdek dat ooit in onze straat was gevallen. Met open mond staarden beer en ik naar de onbevlekte laag die zo aanlokkelijk was dat wij in no time in de sneeuw stonden. Ootmoedig en dankbaar liet ik mijn blik langs het grauwe wolkendek gaan waarachter ik de Vader en Zoon vermoedde. Ik verlangde iets terug te kunnen doen en een buitenkansje deed zich voor toen ik met beer op de slee in de straat arriveerde. De buurtkinderen gingen met bezems de goddelijke sneeuwlaag te lijf. In navolging van Jezus die de geldwisselaars de tempel uitjoeg, trok ik de stoute schoenen aan en stapte de sneeuwschenders tegemoet. “Hé, dat mag je niet wegvegen,” riep ik buiten zinnen, “dat heeft de Here Jezus pas gestrooid!” Gods almacht was groot, want ze stopten direct. In een sneeuwvlokkenwolkje daalde Zijn knipoog op mij neer. God zag alles.

zaterdag 5 september 2009

Het genootschap

Negen heren aan een ronde, notenhouten tafel, een tiende stoel onbezet.

‘Ze zeggen dat Wimmer zijn handen niet thuis kon houden. Hij zou B vol bij beide proporties hebben gegrepen.’
‘Ik hoorde dat. Ik geloof het niet. Wanneer dan?’
‘Donderdagavond na afloop van de gemeenteraadsvergadering.’
‘Waar dan?’
‘Op het rokersbinnenplaatsje.’
‘Maar het regende donderdagavond!’
‘Het is mogelijk zoiets te doen als het regent.’

Tikkende en roerende lepeltjes.

‘Wimmer heeft last van koude extremiteiten, hij klaagt daar regelmatig over. Het zou kunnen dat hij zijn handen heeft willen warmen.’
‘Heeft B warme proporties?’
‘Ik heb er geen ervaring mee, maar we kunnen het niet uitsluiten.’
‘Heeft B een klacht ingediend?’
‘Nee, dat niet, maar de bewakingscamera zou de handeling vastgelegd kunnen hebben.’
‘Als Wimmer daadwerkelijk ...’
‘Precies.’
‘Ik wil opmerken dat B het er zelf naar maakt. Zij gaat niet bepaald decent gekleed.’
‘Wat droeg zij donderdagavond?’
‘Haar rokkelore.’

Gemurmel, schuivende leren zolen op parket.

‘Heren! Heren, dit gesprek neemt mijns inziens een ongewenste wending.’
‘Maar Luctor, die rokkelore ...’
Nee, Fritzen, hoe B gekleed gaat, doet niet ter zake. We leven in een vrij land, je kunt dragen wat je wilt.’
‘Zo aanstootgevend was B’s rokkelore nu ook weer niet, beste Fritzen. Kort misschien, beetje strak, maar wel net.’

Een wind als een piepende zucht.

‘Luctor, je begon met te zeggen ‘ze zeggen dat’. Kun je toelichten wie je met ‘ze’ bedoelt?’
‘Ja en nee. Het zijn de kringen.’
‘De welingelichte?’
‘Die, maar ook andere.’
‘Zijn ze betrouwbaar?’
‘Geachte Zwaak, twijfel jij aan de kringen?’
‘Welnee, Luctor, het gaat niet zozeer om twijfel, meer om zekerheid.’
‘Die is er niet, die is er nooit.’
‘De banden van de bewakingscamera misschien?’
‘Misschien.’
‘Zijn die bekeken? De man van de bewaking lijkt kroongetuige.’
‘Als dat zo blijkt te zijn, Luctor, dan stel ik maatregelen voor.’
‘Waar denk je aan, waarde Pjet?’
‘Mijn gedachten gaan uit naar folteren.’
‘Mijn idee, Pjet, linksom of rechtsom, het is tijd voor de stok.’

Kracht bijzettende vuist op tafel.

‘Zo, Gregol, de stok? Om te slaan?’
‘Wat nou slaan, Luc, altijd maar slaan. Als we folteren, wordt het rijgen, anders niet. Het moet eens uit zijn met die softe benadering.’
‘Het spijt me te moeten zeggen, Gregol, maar je klinkt buitensporig agressief.’
‘Het zij zo.’
‘Anderen? Melbana?’
‘Folteren lijkt mij prematuur. Eén, we weten niet of Wimmer daadwerkelijk met B zijn handen heeft gebrand, twee, of de bewakingscamera een en ander heeft geregistreerd is ongewis, drie, of de betreffende bewakingsemployee één, de banden heeft gezien en twee, Wimmers vermeende actie wereldkundig heeft gemaakt is onbekend.’
‘Met alle respect, Melbana, maar met jouw behoedzame afwegingen kunnen we slechts lijdzaam afwachten. Het is tijd voor een preventieve actie.’
‘Juist. We moeten een voorbeeld stellen. Zaag die man zijn voet af.’
‘Amices, enige beheersing is op zijn plaats. Er is er slechts een die uitsluitsel kan geven omtrent deze kwestie en dat is Wimmer. Speculaties zijn zinloos. Kan de koffiepot nog eenmaal deze kant op?’

Aardewerk met craquelures schuivend over notenhout. Plassende geluiden.

Goed, heren, de conclusie lijkt me juist. Het wachten is op Wimmer. Hij heeft zich niet afgemeld.’

Knarsende scharnieren van massief eikenhouten deur.

‘Hello.’
‘Spreek over de duivel en je trapt hem op zijn staart.’
‘Luctor, kerel, wat een ontvangst. Excuses voor mijn delay. Het zat vast tussen Klein Wimbledon en ici. Parkeren is ook een crime passionel, haha. We moeten toch eens uitwijken naar de suburbs. Ah, Kaffee, hoewel een biertje ... perhaps?’
‘Momentje, Wimmer, je entree is op zijn zachtst gezegd ongebruikelijk. Nee, wacht even, niet gaan zitten. Vanwaar deze opmerkelijke schending van de etiquette?’
‘O, m’n tenniskloffie? Ja, luister, als ik me ook nog in mijn pak had moeten hijsen ...’
‘Heb je een kostuum bij je?’
‘Ligt in de wagen. Moet ik ...? Okay, okay.’

Achttien ogen gericht op notenhout. Zwijgend koffie drinken.

‘Hij zou toch beter moeten weten.’
‘Zo maakt hij zichzelf onmogelijk.’
‘Ach, kom, de jeugd ...’
‘Hoe komt hij de volgende keer, in zijn zwembroek?’
‘We moeten hem voor eens en voor al duidelijk maken dat zijn gedrag not-done is.’
‘Als we dit tolereren, is het hek van de dam.’
‘Ik ben bang dat het verhaal van B’s betasting op waarheid berust.’
‘We wachten het af.’

Afwachtende houding in rust. Fluisterwoorden en kuchjes. Deur.

‘Zo, daar was ik dan, helemaal het heertje. Op de strop na. Onvindbaar. Koffie? Ik smoor.’
‘Neem plaats, Wimmer. We zouden het op prijs stellen wanneer je voortaan op tijd bent.’
‘Nee, ja, natuurlijk, Luctor, sorry, maar het verkeer ...’
‘We kennen je verhaal.’
‘Ja, je wil wel, maar het lukt niet altijd.’
‘Wimmer, we willen direct iets aan de orde stellen wat jou aan gaat.’
‘O, ha, let me guess. Koffiejuf?’
‘Koffiejuf?’
‘Niet? Hé.’
‘Wat is er met koffiejuf?’
‘Het mag geen naam hebben, Luc. Goh, jongens, wie is er begraven? Zit ik hier bij de Sombermansactie of zo?’
‘Voor de draad ermee, man.’
‘Ik heb in koffiejufs vaarwater gezeten. Voilá.’

Rode wangen, open monden, klapperende oren.

‘Kerel, hoe haal je het in je hoofd!’
‘Ongehoord, Wimmer, ongehoord!’
‘Ik geloof mijn oren niet. In koffiejufs vaarwater?’
‘Yep.’
‘Maar weet je dan niet dat koffiejuf pas vorige week met de schuimschaar behandeld is?’
‘O, nou, daar zei ze niks over. Ik kreeg wel een extra krakeling na afloop.’
‘Besef je dan niet dat ze het loodje had kunnen leggen met jou in haar vaarwater?’
‘De schuimschaarknip brengt ondergeschikt, dienstverlenend personeel tot vlak bij het hoekje.’
‘Er is niets gebeurd, mensen, relax. Ik heb niet eens haar knot beroerd.’

Collectieve consternatie, rumoer alom.

‘Maar wel B’s proporties!’
‘Sorry, beste Fritzen, maar how do you know?’
‘Dat hebben wij zojuist vernomen.’
‘Betrouwbare bron?’
‘De kringen.’
‘Wow.’
‘Een onaangename verrassing, Wimmer.’
‘Say that, Luctor.’
‘Ik bedoel voor ons. Wat is ervan waar? Gezien de bijkomstigheid met koffiejuf vermoed ik het ergste.’
‘Pardon, waarde Luctor, me dunkt dat het incident koffiejuf niet afgedaan kan worden als bijkomstigheid.’
‘U heeft gelijk, beste Fritzen. Buitengewoon ernstig feit.’
‘En door Wimmer reeds toegegeven.’
‘Zeker. Welnu, geachte Wimmer, kwestie B ligt voor: heeft u op donderdagavond na afloop van de gemeenteraadsvergadering op het rokersplaatsje handtastelijkheden toegepast op B’s lichaam, te weten haar proporties.’

Gespannen stilte. Slikbewegingen.

‘Well, laat ik het zo zeggen, het is niet onwaar.’
‘Je bevestigt veronderstelde?’
‘Eh, si, maar laten we wel wezen, heren, B’s proporties zijn dan ook buitenproportioneel. En lekker warm. Ik wil mij niet vrijpleiten of zo, maar zoals sommigen van jullie weten, lijd ik aan koude extremiteiten. Op die bewuste donderdagavond leken mijn vingers bevroren. Ik vertelde B dat en zij stelde mij zelf voor mijn handen bij haar te warmen. That ’s all.’
‘De bewakingscamera?’
‘Ja, damn it, we schoven een koffiebekertje op de lens, met plakband vastgezet, maar ja, het regende pijpenstelen.’
‘Alles is vastgelegd.’

Meer consternatie. Verontwaardigd gegrom.

‘Heer Luctor, daarstraks was er slechts sprake van mógelijke vastlegging. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend open kaart te spelen!’
‘Waarde Albracht, u staat in uw recht. Ik ga er vooralsnog vanuit dat heer Wimmer open kaart zal spelen.’
‘Mag ik de voorzitter volledigheidshalve wijzen op de statuten waarin ondubbelzinnig zwart op wit staat dat openheid het hoogste goed is in ons collectief.’
‘Geachte Melbana spreekt juist. Heer Wimmer laat ons weten wat wij nog niet weten.’
‘Pfff, tja, ik zou haast zeggen bekijk de bewakingsvideo.’
‘Die hebben we momenteel niet voorhanden.’
‘Je kaarten op tafel, kerel!’
‘Okay, ik heb mijn handen op B’s proporties gelegd en ja, om mijn handen te verwarmen. Maar natuurlijk niet alleen daarom. Kijk, ik hoef jullie als mannen niet uit te leggen wat er verder speelt bij dergelijke proporties.’
‘Spreek voor jezelf, man.’
‘Natuurlijk, Zwaak, I’ll speak for myself, maar de universele gevoelens die opspelen met deze proporties in the neighbourhood ... Ik zeg ‘never say never’, want vroeg of laat ga je voor de bijl. Dus ja, ik schoof het katoen terzijde en kon mijn vingers kwijt. En, shoot, als ik er nu weer aan denk, zo lekker, mmm, het gebak van krul was er oud brood bij.’

Onderdrukt zuchten. Druppelend voorvocht.

‘Natuurlijk heb ik Betty na afloop bedankt, maar ook zij gaf aan mij erkentelijk te zijn. Mijn kille vingers op haar hete velletje moet sensationeel geweest zijn. Is er iets? Jullie kijken verwonderd.’
‘Beste Wimmer, verstond ik het goed, zei jij ‘Betty’?’
‘O, shame on me, ik bedoelde B. Naturellement.’
‘De B van Betty?’
‘Dat dan weer wel’
‘Joh, Wimmer, maar dan ...’

Uitingen van opluchting. Gelach, gegiechel, ronduit schaterlachen.

Ho, fellows, ik denk dat ik hem niet vat.’
‘Wimmer, man, Betty, Betty shigella, buitenproportionele Betty met haar warme proportiones!’
‘Eh, ja, Betty shigella. What?’
‘Niet B!’
‘O? O zo! Ja, nee, niet B. Maar Betty. Nee, zeg, B! Mijn handen op B’s proporties. Wat een bizarre fantasie. Heren toch.’
‘Ha, ha, die Wimmer.’
‘Wimmer de wammer!’
‘Pjoe, wat een relief, lui, nee Betty, lieve Betty shigella. Puf, puf, het zweet staat me op de rug van schrik. Wat moeten jullie wel niet gedacht hebben. Shame on me.’
‘Fijn, Wimmer, het was de helderheid die we nodig hadden.’
‘Ik snap het, Luctor, vervelend van de verwarring.’
‘Je zult begrijpen, waarde Wimmer, dat het genootschap tot een uitspraak wil komen over gedane zaken.’
‘Ja, natuurlijk. Ik houd mijn mond.’
‘Je mag, zoals te doen gebruikelijk in dit soort cases, even plaatsnemen in het boetekamertje.’
‘Aha. Okido. See you. Bye.’

Veelbetekenende blikwisselingen.

‘Heren, dit is op een haar na goed uitgepakt. U ziet hoe eenvoudig ons Genootschap aan de rand van de afgrond gebracht kan worden. We stonden erbij en keken ernaar. Laat dit een les zijn voor ieder van ons. Rest ons nu korte metten. Ik kijk naar rechts. Melbana, wat zegt De Wet?’
‘De Wet is klip en klaar over deze kwestie, heren. Kwesties moet ik zeggen: zaak Wimmer-Betty shigella en zaak Wimmer-koffiejuf. Eerstens ten aanzien van de locatie van de delicten: beide vallen zonder meer onder de sloophamer. Voor zonsopgang en na zonsondergang, bladiebla, uit te voeren door een erkend sloopbedrijf.’
‘Bravo!’
‘De onder het gemeentebedrijf ressorterende dames: verleiding met voorbedachte etcetera: de schutting met het gat.’
‘Hoe lang?’
‘Tot de dood erop volgt.’
‘Bravo!’
‘De man, genootschapslid met tijdelijke status: besloten executie A2 richting Den Bosch.’
‘Omdat?’
‘Lijkt me duidelijk, Zwaak. Doortrapte handelingen met overige sekse. Hij mag nog van geluk spreken. Vaarwaterovertredingen leiden normaal gesproken tot de gehaktmolen.’
‘Fijn, Melbana. Dank voor je snelrecht. De Wet is heilig, heilig is De Wet!’
‘Heilig, helig, heilig, driewerf heilig is De Wet!’
‘Heren, tot besluit, de brief die rondgaat is voor de bestelling van een kopie van de bewakingsvideo. Ik ga mijn best doen voor de beelden van de vaarwatertaferelen met koffiejuf, maar kan helaas niets beloven.’
‘Waar staan de A en D voor?’
‘Ik heb de beelden zowel analoog als digitaal. Je kunt dus kiezen. Rest mij nog u wel thuis te wensen. We zien elkaar volgende week.’

Rumoer van schuivende stoelen, ontspannen mannenstemmen, schouderkloppen.

maandag 17 augustus 2009

STOPONZIN

“Goedemiddag allemaal, fijn dat u in zulke groten getale aanwezig bent bij de tussenevaluatie van ons zelftevredenheidsonderzoek met het oog op het kwaliteitsbeleid van onze Stichting Openbaar Onderwijs Zomaar in Nederland, kortweg STOPONZIN. Centraal staat vandaag het tussenrapport ‘Kwaliteitsdoen na kwaliteitsdenken’ gebaseerd op de quickscan integrale kwaliteitszorg primair onderwijs, uitgaande van de PDSA-cirkel, de Plasterk-criteria en de normen van Dijksma, de zogenaamde Sharon-kaders.

Ons uitgangspunt is u hoegenaamd bekend en staat wettelijk beschreven in de WOT, de toezichtsfactor die in feite iedere basisschool In Nederland de eis stelt integraal te bouwen aan transitieonderwijs als onderdeel van het IPB.

Centraal in onze tussentijdse evaluatie staan de primaire processen en de beoordelingscycli voor leerkrachten PO, in het bijzonder natuurlijk onze eigen taskforce one, oftewel de mensen van de tien onder onze stichting ressorterende basisscholen, hier op deze woensdagmiddag zo rijk vertegenwoordigd, waarvoor nogmaals mijn welgemeende dank - en de ondersteunende processen die zullen leiden tot borging, beheersing en implementatie.

Het MT onder leiding van drs. Piet Lutjens van Adviesbureau Lutjens en Lutjens Consultancy, hier links van mij, voor de kijkers rechts aan de bestuurstafel, heeft zich afgelopen maanden nadrukkelijk gefocust op de INK-verbetercirkel en het Eight-days-a-week-model van McCartney en Lennon. Dit heeft onder meer geleid tot de persoonlijke kwaliteistkaart die onderdeel zal uitmaken van de POP’s en PAP’s van ons personeel en die net als CITO gebruik maakt van een A t/m E-schaal. Het bestuur van STOPONZIN is blij verrast dat 90% van onze leraren een A- of B-score heeft. Eigenlijk baart slechts basisschool Floddertje ons zorgen met veel D- en E-scores. Ik kom hier op terug, maar kan u reeds melden dat ter verbetering van de kwaliteit de schoolnaam met ingang van het nieuwe studiejaar in Desiderius Erasmusschool gewijzigd zal worden.

Daarentegen zijn wij uitermate tevreden over vooruitstrevende basisschool De Opleiding die als ketengestuurde academische basisschool het vleesgeworden kwaliteitsdenken is. Geen geringe prestatie voor een school met een populatie van bijna 95% anderstaligen. Bijzondere aandacht verdient hun project ‘Alweer samen naar school’ waarin op eigen wijze vorm wordt gegeven aan WSNS.

De tot nu toe opgeleverde resultaten hebben grosso modo geleid tot een voorstel tot aanpassing van ons stichtingsstatuut Backbone 3.0. Met het oog op de toekomst zal de invoering van de SBL-competentiespiraal ter preventie van ongewenste conceptualisatie, zowel SMART als STARR geformuleerd, het voornaamste doel zijn. Maar ik zie een hand.”

“Kunt u misschien één stapje naar links doen. De powerpoint is vanaf onze rij nauwelijks te volgen.”

Meer belangwekkende informatie van STOPONZIN vindt u op www.onderwijsprietpraat.tv.

Deze column verscheen in Advies & Educatie van juni 2009

maandag 10 augustus 2009

Flutramp (flu tramp)


Griep in komkommertijd

Pas toen weekenddokter Wiebe-viruskiller-Griepstra tegen middernacht in vol ornaat voor onze geopende voordeur stond, drong de ernst van de zaak tot ons door: ons huis vormde mogelijk de voorhoede van de op uitbreken staande, wereldwijde grieppandemie. Hier waarde mogelijk het Mexicaanse virus rond.
Hij droeg een professionele mondkap die ternauwernood zijn ogen vrij liet en hief zijn in steriele handschoenen gestoken handen hoog boven het hoofd. ‘Vrees niet,’ riep hij gesmoord, maar geruststellend, ‘ik ben slechts de arts van de dokterspost.’ Over zijn schouder ontwaarden wij de roodgele fourwheeldrive met zwaailicht die tot in de hortensia stond geparkeerd. Vanuit het geopende raampje klonk een krakende portofoonoproep: ‘Hier centrale voor dokter Griepstra, over!’ De arts negeerde het bericht, hij wist waar zijn prioriteiten lagen. Uitgerust met hoofdspiegel, stethoscoop en dokterskoffer stapte hij op de mat en gaf zijn orders: ‘ Een lege tafel, goede verlichting, een vuilniszak, de patiënt op minimaal vier meter afstand in horizontale houding, hoofd iets diagonaal. Vlug!’
Voordat hij de voordeur met zijn voet dicht duwde, vingen wij nog net een glimp op van de sticker van het koddige, roze varkentje, die hij in de gauwigheid op de buitenkant had geplakt, het verwenste plaatje dat internationaal symbool stond voor wat onder het zwijntje in grote, zwarte letters viel te lezen: Swine flu area, keep out! ‘Slechts het zekere voor het onzekere, mensen,’ mompelde Griepstra, toen hij onze geschrokken gezichten zag, ‘slechts overheidsbeleid.’
Hij installeerde zich aan onze notenhouten eettafel die in korte tijd transformeerde in noodhospitaal. Met argusogen keken wij toe hoe de dokter bijtende jodium en ethanol in het rond spatte en talloze instrumenten met scherpe randjes over het voorheen glanzende tafeloppervlak schoof. De patiënt, onze zeventienjarige dochter, lag inmiddels in afwachtende pose op de bank.
‘Lui, dat ik me niet op correcte wijze aan u voorstel heeft uiteraard een louter hygiënische achtergrond,’ sprak de heelmeester verontschuldigend, terwijl hij koortsachtig zijn ondoorgrondelijke voorbereidingen trof. ‘Eerstens wil ik met u de nodige papieren formaliteiten afhandelen. GGD, RIVM en AIVD blijven graag op de hoogte. Ik noteer uw dochter als 663-ste H1N1-geval, correctie, mogelijk geval, want de definitieve diagnose dient nog gesteld, nietwaar.’ Hij doopte zijn vulpen in de jodium. ‘Naam?’
Toen wij in het formulier waren aanbeland bij ‘mogelijke besmettingslocatie’ en wij naar waarheid de Britse hoofdstad opgaven, keek hij ons even meewarig aan. ‘Sorry dat ik het zeggen moet,’ sprak hij op verwijtende toon, ‘maar ik stel vast dat u zich willens en wetens in risicogebied hebt begeven. Waar zit uw verstand.’
‘Tsja, dokter, ‘ sprak mijn vrouw aarzelend, ‘wij dachten ...’
‘Denken helpt niet in dit soort gevallen, mevrouwtje. Dan komt het aan op zeker weten. Maar soit, gebeurd is gebeurd en gedane zaken enzovoorts. U begrijpt dat ik dit moet melden.’ Wij zwegen bedremmeld.
Routineus nam hij vervolgens de kweekmonsters bij onze dochter af. De reageerbuizen met wattenstaafjes stopte hij daarna in een envelop waarop het woord SPOED prominent was afgedrukt. Hij richtte zich weer tot ons.
‘Welnu, ouders.’ Het kon aan mij liggen, maar dat ouders klonk wat schamper. ‘Deze envelop dient snel – hij wees ten overvloede op het woord SPOED – naar het LUMC in Leiden gebracht te worden. Door wie? Door u? Nee, natuurlijk, want mogelijk bent ú ook in de greep van de swine flu. U zou het niet op uw geweten willen hebben een volledig academisch ziekenhuis te verrassen met H1N1.’ Wij schudden geschrokken onze hoofden. Stel je voor.
‘Daarom draagt u die taak op aan uw flu friend, een persoon uit eigen kring van wie onomstotelijk vaststaat dat hij of zij de griep niet onder de leden heeft. Begrepen?’ Wij knikten en mijn vrouw hield gedienstig de vuilniszak op waarin dokter Griepstra mondkap, handschoenen en ander medisch afval deponeerde.
‘Nog een laatste advies,’ sprak de arts wijzend op de afvalzak, ‘dat ding onderin de zwarte bak. Dat virus is een behendig krengetje, het ontsnapt makkelijker dan een Belgische gedetineerde.’ Zijn daverende lach liet ons in verwarring achter.
In de duistere tuin ontdeed ik me van de zak medisch afval op voorgeschreven wijze en in huis raadpleegde mijn vrouw de telefoonklapper voor een geschikte flu friend. Zij koos Piet. Die is vrijgezel.

vrijdag 10 juli 2009

Spiegeltje, spiegeltje

Waarschuwing: reflectievoordracht ondersteund door multimediale faciliteiten!

Lang geleden was er eens een meester. Hij stond op een podium in een zaal met gediplomeerde, startbekwame pabo-studenten. Zij zagen dat de meester een spiegel vasthield op een beetje merkwaardige manier. Normaal gesproken ga je voor een spiegel staan en kijk je naar jezelf op een afstandje. Of je haar goed zit. Of je geen etensresten tussen je tanden hebt. Om een gekke bek naar jezelf te trekken. Maar de meester uit dit verhaal hield de spiegel zó vast.
Er was nog iets vreemds. De man – hij moest vreselijk in de war zijn – sprak tegen de spiegel. Hij zei: “Hé, spiegeltje, spiegeltje in mijn hand, wie is de allerbeste meester van het land?” Vervolgens nam hij een afwachtende houding aan, alsof de spiegel daadwerkelijk iets terug zou zeggen. Maar dat deed de spiegel natuurlijk niet. Die keek wel uit. Het leven is geen sprookje.
Daarom besloot de dwaze meester niet langer te wachten op het respons van de onwillige spiegel, maar zelf het antwoord te soufleren. “Kerel, beste, brave kerel”, begon hij enigszins partijdig, “dat is wel vragen naar de bekende weg, hè. Je weet toch zelf net zo goed als ik en die hele zaal onervaren juffen en meesters erbij dat er maar één leerkracht is in het land die de aller, allerbeste is?” “Nou?”, vroeg de meester ongeduldig. “Dat ben jij, natuurlijk. De rest heeft het nakijken, want je bent niet alleen de allerbeste, maar ook de leukste, de knapste, de populairste, de erudietste, de adaptiefste, de didactischte en de pedagogischte.”
Als het aan de spiegel, nou ja, aan de meester zelf had gelegen was dit een avondvullend programma geworden met louter superlatieven. Maar gezien de tijd ..., de meester keek heel, heel tevreden naar zichzelf. Totdat, totdat ...

"Nou, meestertje, de allerbeste? Forget it. De allergrootste ijdeltuit misschien. Steeds maar in mij te koekeloeren. Bent u soms verliefd op uzelf, zoals Narcissus. Dat kostte hem wel zijn leven uiteindelijk!”
“Zeg spiegel, een beetje dimmen, zeg ...”
“Hoezo bent u de allerbeste? Van een competente meester mag je verwachten dat hij goed kan reflecteren.”
“Reflecteren?”
“O, u kent dat woord niet? Volgens de definitie van Korthagen probeert iemand die reflecteert zijn ervaringen en kennis te herstructureren. Zodoende ontwikkelt de leerkracht een passende beroepsattitude. U bent toch wel op de hoogte van het constructivisme?"
“Nee. Ja.”
“Als u nu eens begint met na elke les drie goede en drie minder goede punten te noteren. Dan kunt u daaruit een degelijk praktijkplan destilleren en vervolgens uw POP opstellen.”
“POP?”
“Uw persoonlijk ontwikkelingsplan. Houd dan rekening met alle competenties. Met name die van zelfsturing. Uiteindelijk zal de grote beoordelaar u uitnodigen voor een voortgangsgesprek of als hij daar zin in heeft een portfolio-assessment.”
“Maar ik ben al de allerbeste.”
“Ja, dat zeggen die oudjes wel vaker. Dat ze het al 75 jaar zo doen en hoe goed dat gaat. Maar wat weet zo’n oude rot in het vak nou van intervisie, interactievaardigheden, verscheidenheid in vakdidactiek en authentiek onderwijs?"
“Waar heb je het over?”
“Ik zou zeggen: aan de slag. Reflecteren maar. Om te beginnen met 360 graden feedback. Veel plezier!”
De meester staarde onthutst voor zich uit. In de spiegel durfde hij niet meer te kijken. Hij stond weer met beide benen op de grond, terechtgewezen door een spiegel. Of zijn haar goed zat, hij wist het niet. Hoeveel rimpels zijn ouder wordende gezicht inmiddels telde, het deed er niet toe. En wat hij sowieso niet kon zien, maar dat had nooit gekund, was of hij daadwerkelijk de allerbeste meester was.
Het was slikken voor de meester, maar toen hij even had nagedacht – zijn eerste reflectieve moment – wist hij twee dingen: misschien met pensioen op z’n zeventigste en verder een leven lang leren. Hoewel hij van die twee gedachten bij voorbaat al een beetje moe werd, leefde hij, en leerde hij, nog lang en gelukkig.

woensdag 1 juli 2009

Condooms

Het was lang geleden dat ik condooms had gekocht. Toch wist ik nog dat je de doosjes niet zomaar in het schap kon vinden, zoals tandpasta en zonnecrème. Je moest erom vragen aan het personeel bij de kassa, dat het gewenste artikel vervolgens discreet in een zakje deed. De winkeljuffrouw die ik trof – ik schatte haar op nauwelijks twintig – bleef driftig kauwgom kauwen, toen ik langs mijn neus weg mijn bestelling had geplaatst.
‘Is het voor gewoon?’ smakte ze.
De verwarring die haar vraag opleverde, knaagde flink aan de nonchalance die ik had voorgewend. Wat bedoelde zij in vredesnaam? Seks was nooit gewoon, althans niet voor mijn generatie. Seks was per definitie bijzonder. De intimiteit van gelie ...
‘Is het voor met een vrouw, bedoel ik, op de normale manier?’ Het uitblijven van mijn antwoord duurde haar te lang blijkbaar. Ze wachtte mijn reactie niet af. Uit de stellingkast achter haar haalde ze een drietal doosjes.
‘Voor gewoon hebben we twee soorten: de rode en de groene en de groene in gezinsverpakking. Voor als je dus heel vaak gewoon wilt. Mijn vriend zweert bij rood, dat voelt het lekkerst. Die groene heeft hij ook wel eens gehad, maar dat was voor mijn tijd.’
Ter versteviging van mijn evenwicht legde ik mijn klamme handen op de toonbank. Het was te verwachten dat het meisje nu haar kauwgom ballongroot zou opblazen, totdat het uiteenspatte en haar gehele gezicht zou bedekken.
Zuurstof kon mij redden. Ik nam een flinke teug en wees onderwijl naar het rode doosje. Het was onverstandig gebruikersadviezen te negeren. Ik kende haar vriend niet, maar de aanbevelingen van de verkoopster waren overtuigend genoeg.
Ze stopte het prijzige behoedpakketje – ter plekke verwierp ik het woord genotspakketje, de aankoop kostte me een deuk in mijn persoonlijkheid en een jaar van mijn leven – in het kiese zakje, zodat ik zonder gêne over straat kon, alsof ik zojuist een gel of shampoo had aangeschaft.
Dat mijn pinpas weigerde was te verwachten, dat het winkelmeisje het ding omstandig op haar linkerborst opwreef ter activering – waarom niet op de linkermouw? – werd mij teveel. Ik keerde mijn portefeuille om teneinde het gewenste bedrag dan maar cash te voldoen. Ik liet haar het telwerk verrichten en hield zowaar nog vijftig eurocent over die ik in het kauwgomballenapparaat stopte bij de uitgang.
‘Dag meneer, veel plezier,’ riep de verkoopster bemoedigend, toen ik de winkel uit liep en het mierzoet van de bal mijn mond vulde.

maandag 8 juni 2009

Creatieve middag


Ik stond er met klamme handen en verhit hoofd en de middag moest nog beginnen. Vijftien wiebelige kleuters waren aan mij toevertrouwd op de met veel bombarie aangekondigde ‘creatieve middag’ van de basisschool van mijn jongste spruit. Bij mijn oudste twee was ik telkens ternauwernood ontsnapt aan dergelijke schoolhoogtijdagen. Door een onhandig misverstand was de bladzijde van deze donderdag in mijn agenda maagdelijk onbeschreven gebleven. En mijn echtgenote ontdekte dat. ‘Een beetje betrokkenheid bij school en kind heeft nog geen vader kwaad gedaan,’ stelde zij streng. Zo meldde ik (dat wil zeggen mijn vrouw) mij aan.
Ruim voor schooltijd vond de briefing plaats door juf Anneloes van de Vlindergroep. Als enige vader moest ik het die middag rooien met een trio lieftallige moeders dat niet gehinderd werd – dat zag je zo – door enige onderwijskundige kennis. Ook juf Anneloes had het opgemerkt en dientengevolge richtte zij haar instructies met name aan de juiste verstaander, aan mij dus. Daar stond de lijm, ginds lagen de scharen, hier de kartonnen stroken, gunter het gekleurd papier. En o ja, dit was het voorbeeld: een fleurig beplakt wc-rolletje op stroken hetgeen een skiër moest voorstellen. En o ja twee, tegen de moeders ditmaal, de leiding van de middag lag in handen van de pappa van Annika, die met een kwart eeuw onderwijservaring organisatorisch, didactisch en pedagogisch zijn mannetje stond.
Ik maakte mij ter plekke iets breder om mijn zelfverzekerdheid te tonen, maar voornamelijk om de psychische druk die zo onaangekondigd op mijn schouders was geworpen te kunnen torsen.
Begrijp me goed, ik ben gek op kleuters, vind het net dartele veulens, maar zodra het er meer dan twee zijn om in het gareel te houden weet ik weer waarom ik nooit kleutermees ben geworden. Mijn indeling in groep 1/2 deze middag moest op een vergissing berusten. Ik hoorde bij de stoere vaders die met groep 8 een vogelhuisje timmerden, desnoods bij de bovenbouwers die een wintertaart bakten. Maar een wc-rolpoppetje op ski’s fröbelen? Met 4- en 5-jarigen?
Terwijl de kinderen binnenkrioelden en de onderwijsassistent-moeders het materiaal veilig stelden riep ik koortsachtig mijn kleuterkennis op. Belevingswereld was de eerste term die aan mijn geestesoog verscheen, ras gevolgd door hier-en-nu, egocentrisme en concreet materiaal. Ik keek om mij heen. Waar had juf Anneloes de ski’s neergezet, de skischoenen, de mutsen, de sjaals? Wacht, skiërs op Google, dat kon ik inzetten, maar waar was in hemelsnaam dat smartboard? Dan maar het activeren van voorkennis.
‘Oké mensen, wie van jullie heeft weleens geskied, op de lange latten gestaan in hetzij Oostenrijk of Zwitserland?’ 30 ogen keken mij nieuwsgierig aan. Het was voor het eerst helemaal stil. Dat had ik dan weer wel voor elkaar. ‘Gelanglauft dan?’ Hoopvol liet ik mijn blik door de klas gaan. Joepie, daar was een vinger. ‘Mijn opa is doodgegaan.‘
Gelukkig greep die leuke moeder van Josje op dat moment in. ‘Kijk, jongens, hier heb je een wc-rolletje en daar plak je zo dit papier omheen. Beetje lijm, niet te veel, niet te weinig. En dan wordt het straks net zo’n mooi poppetje als daar bij Annika’s pappa staat.
‘Leuk!’ riep een jochie en pakte zijn spullen. Veertien lotgenoten bevestigden zijn enthousiasme en het volgende uur knipten, lijmden en prikten ze met tongen uit de mond vijftien flitsende skiërs.
Na afloop, toen ik amechtig op de stoel van juf Anneloes van mijn welverdiende thee genoot, tikte Josje met haar kleverige lijmhandje op mijn broek. ‘Pappa van Annika, ik vind mijn eigen kabouter leuker dan die van jou.’
Nou en?

Pappa van Annika, opleidingsdocent

De aardappelschilmachine

Ter promotie van het vak techniek kreeg mijn groep 8 een gastles van een meneer uit die branche. Hij was dan wel gepensioneerd, zijn opaleeftijd dwong zonder meer respect af bij de kinderen.
Technisch Nederland zat volgens hem te springen om slimme techneuten m/v, want zoals de jongens en meiden al wisten, alles is techniek. Nederland speelt een prominente rol in de technische wereld, dat stimuleert de economie, worden wij rijker van, kunnen we nog meer apparaten slijten, zijn er nog meer technici nodig enzovoorts, enzovoorts.
Of de kinderen een echt Nederlandse uitvinding konden noemen. Het bleef geruime tijd stil tot Willem zijn vinger opstak. De bougie? Dit veroorzaakte veel vragende en verbaasde gezichten in de klas. Boezjie? En noemde Willem dat onbegrijpelijke woord? Willem, van wie de belevingswereld begon en eindigde bij het enerverende thema vrachtwagens?
Ook de techniekpensionado stond even met de mond vol tanden. ‘Nou,’ zei hij aarzelend met een schichtige blik op mij gericht, ‘dat zou best eens kunnen.’ Het klonk niet erg overtuigend en dat voelde hij aan. ‘Jullie hebben toch allemaal wel eens van de klapschaats gehoord?’ kwam hij sterk terug. ‘Dat is een typisch Nederlandse uitvinding. ‘Hij keek erbij alsof hij eigenhandig aan de totstandkoming had bijgedragen. ‘Daarom hebben wij zoveel kampioenen in ons midden.’
‘Maar, jongens en meisjes, weten jullie wat ook een belangrijke technische vaderlandse vinding is geweest?’ Nu zelfs Willem het had aangedurfd met een antwoord op de proppen te komen, wisten ook de anderen de ruimte van deze divergente vraag te grijpen. Zij riepen nog net niet door elkaar bij het geven van hun antwoord: ‘polders, baggeren, klompen, molens, knikkers, de sapcentrifuge, het wiel.’
De onthulling die de gastmeester ten langen leste prijsgaf, was enigszins een deceptie: de aardappelschilmachine! Inderdaad, hoe hadden we die over het hoofd kunnen zien? In ons lage landje aten wij met elkaar zoveel aardappels, dat deze uitvinding van levens- en landsbelang was.
‘Dus, kinderen, kies voor techniek, dan ga je een gouden toekomst tegemoet.’ De conclusie was iets te kort door de bocht en er begonnen kinderen af te haken. Zeker toen de techniekpromoter aangaf dat, wanneer je op school je best niet deed,er slechts een rol als laaggeschoolde restte. En weet je wat die dan moesten doen? Zij mochten de geschilde aardappelen pitten. Want de machine kon wel schillen, maar niet pitten.
Opeens was de aandacht van de kinderen weer terug. De vinger van Willem ging nadrukkelijk de lucht in. Het was mooi hoe hij de onrust van de klas verwoordde: ‘Maar meneer, als iedereen uitvinder wordt, dan is er toch niemand die de aardappelen pit? Blijf je daar weer mee zitten!’
Enigszins verbluft door dergelijk kritisch inzicht hakkelde onze gast: ‘Ja, ja, maar eh,dat is werk voor domoren, dat willen jullie toch niet.. Maar wacht, ik heb nog een mooie video die we nu eerst gaan bekijken.’ De film had een hoog Klokhuisgehalte. Boeiend met grappige sketches tussendoor over patat, chips en aardappelpuree. Mijn brave klasje keek gewillig mee. Als ze al voor techniek hadden willen kiezen, dan was die keus niet beïnvloed door deze man.
Eén leerling zou zeker wél voor techniek kiezen. Dat was Willem, de enige in de groep die functioneerde op het peil van aardappelpitter. Sinds hij kon lopen droeg hij een overall en was onafgebroken te vinden in de vrachtwagengarage van zijn vader. Hij kon absoluut niet meekomen op het cognitief niveau van de rest van de groep, maar hij was ongekend populair en excelleerde als mens. En later als vrachtwagenmonteur.

donderdag 16 april 2009

Moeder & dochter


Mam, weet je nog, 15 april 2000? We vieren jouw verjaardag op de mijne. Ik heb mijn mooiste cadeau al twee weken eerder ontvangen. Je mag het voor de gelegenheid even vasthouden.
Jij bent de oudste, 76, zij de jongste. Ik word vandaag 38, net zo oud als jij, toen je mij kreeg. Je houdt haar vast, zoals je ooit mij hebt vastgehouden.
Veel ben je al verleerd op dat moment, maar niet de moederlijke babygreep of de taal die volwassenen tot een zuigeling spreken, het zachte, aanhalige gekeuvel dat hen rustig stemt.
In het huis dat je ooit bewoonde, maar nu niet herkent, koester je jouw kleinkind dat je nooit zal leren kennen. Dat is voor een echte kleinkindoma een hard gelag. Misschien besef je dat zelf niet, maar wij, het nageslacht verenigd in het ouderlijk huis, des te meer.
We drinken en we lachen, gezelligheid kent geen tijd. Het ligt niet aan de taart of drank, de gesprekken zijn niet anders dan anders. Toch is het een merkwaardige verjaarspartij met een onwetend feestvarken als middelpunt.
De oudste kleinzoon, die met de camera, legt het tafereeltje met boreling en oma vast. In stemmig zwart-wit en grijstinten, de mist waarin je gaandeweg bent opgelost. Maar waaruit nieuw leven is opgedoken.
foto: Nickel van Duijvenboden

Van 5 op 6 april 1979

Het kwam aangenaam onverwacht. Niet de nacht van het examenfeest, die was aangekondigd op posters en pamfletten, maar jouw lippen op de mijne in de B-gang. We hadden chili sin carne gegeten en de leraar van het jaar gekozen. Tussen het zaklopen in de D-gang en het dansen in de kantine door kwam ik je tegen. Je zat op een tafeltje tegenover B-0, het lokaal van Van Popta. Blauwe ogen, lang blond haar, een leuk lief meisje. We spraken niet lang. Ik was gekomen om afscheid van jou te nemen. Dacht jij. Maar ik ben er nog. Dertig jaar en drie kinderen later.
Eigenlijk zijn we nooit uit de B-gang weggegaan.

maandag 23 maart 2009

Speeddate

Laatst, in het Westland, tussen reflecterend glas van kassen, beleefde ik de speeddate van mijn leven.
Hoewel ik hem al jaren kende, wij bijna een decennium de werkkamer deelden, was hij me nauwelijks opgevallen. Hij mompelde ‘goedemorgen’ bij binnenkomst, ‘tot ziens’ bij vertrek, maar de rest van de dag viel hij - bij voorkeur gekleed in ordnerkleurige kostuums - weg in het grijs van de computers, printers en kasten.
Zo niet op deze zonovergoten morgen. Niet zozeer zijn vleeskleurige, terlenka broek trok mijn aandacht, noch zijn vale overhemd, maar de frisse, open blik met de grijsblauwe ogen. De leervraag die daarin twinkelde was zonder twijfel voor mij bestemd. Niet voor niets begon mijn hart sneller te kloppen, drong zich mijn interpersoonlijke intelligentie op de voorgrond en zakte de logisch-mathematische dieper weg in het moeras van mijn emoties. Ik werd letterlijk overmand. Ik rechtte mijn rug, pakte mijn onbeschreven bierviltje en stapte op hem af.
‘Zeg maar niets meer, ik ken je leervraag,’ fluisterde ik schor in zijn oor.
Hij schrok, hoe kon het anders. Voor hij iets kon stamelen legde ik mijn vingers op zijn lippen.
‘Wil jij mijn speeddate zijn?’ vroeg ik.
‘Vandaag?’ was zijn wedervraag.
Ik knikte, hoewel ik nu al hoopte dat onze ontmoeting van lange duur en zeker niet vluchtig zou zijn. Zijn glimlach was veelbetekenend en terwijl wij zwijgend, hand in hand op zoek gingen naar een plek om ons af te zonderen van de rumoerige collega’s die hun opdringerige leervragen aan viltjes hadden toevertrouwd, zei hij: ‘Zullen we koffie met een bonbon nemen, ik ben gek op chocola.’
Zo legde hij zich stukje bij beetje aan mij bloot en vertrouwden wij elkaar onze intiemste zielenroerselen toe. Het werd een mooie dag. Telkens herhaalden we onze verwondering over hoe het toch mogelijk was dat wij nu pas oog voor elkanders leervragen hadden.
‘Ik werkte maar,’ lachte hij.
‘Ik merkte jou soms pas op na een paar uur,’ bekende ik.
Uren praatten wij aan een stuk. Alsof we deze studiedag wilden benutten om jaren achterstallig relatieonderhoud in te halen. Het ging ver, de collegiale consultatie mijlen voorbij, tot aan het boemerangeffect: wie liefde geeft, krijgt dit net zo hard terug. Wij waren beducht op gevoelens down under, maar ons spel was beheerst, ondanks de verlokkingen van de didgeridoo. Diep in ons hart hadden we elkaar best naakt in pas beschilderd grasdoek willen rollen of luid willen lachen als de kookaburra, maar we hielden ons in, hielden slechts elkaars hand vast en lieten ons knietje wrijven uit zicht van de collega’s die ons met argusogen gadesloegen. De manager liep telkenmale kuchend langs ons tafeltje, waar mijn date mij een broodje zalm voerde en ik hem een kroket.

Later, veel later, dronken wij onze drooggesproken monden nat met Australische witte wijn luisterend naar de romantische naam Crocodile Dundee. Onze vermoeide hoofden bogen steeds verder naar elkaar toe tot slechts het vlammetje van de kaars ons scheidde. Onze pupillen waren duister als de nabije toekomst. Eerder mimend dan sprekend formuleerden wij onze prangende leervragen van dat moment.
‘Wat nu?’ vormden mijn lippen.
‘Hoe verder?’ was zijn respons.
Er zat niets anders op. Wij lieten de borden kabeljauw onaangeroerd achter ons. Vis konden wij altijd nog eten. Nog eenmaal keken wij de kring van zwijgende collega’s rond. Er waren vragende blikken, sommige monden stonden open, handen met bestek hingen doelloos in de lucht, iemand wilde roepen, maar werd tegen de schenen geschopt door anderen.
Nu restte ons slechts een glazen deur. Daarachter lag de toekomst met de antwoorden op onze vragen.

maandag 2 februari 2009

De knuffelmuur

‘De Snor’ was manager van het type receptieloper. Onder het mom van netwerken reisde hij stad en platteland af om op feesten en partijen zijn besnorde bovenlip te laten zien. Niet bij elke uithuizige fuif was de relatie met onderwijs in het algemeen of onze school in het bijzonder duidelijk. Vonden wij, klootjesvolk, waarvan verwacht werd dat we altijd op onze post waren. Voor de klas en nergens anders.
Moesten wijzelf eens de boer op voor een importante inscholing, waarvan leerlingen en school buitengewoon zouden profiteren, dan moest dat maar buiten lestijd. Ooit, bij wijze van uitzondering, wisten wij via lobbyen en soebatten voor elkaar te krijgen dat we een cursus mochten volgen tijdens schooltijd.
Dan toonde de Snor zijn schriepschraap-kant. De cursus was sowieso te duur en hoe dachten wij de opvang de leerlingen te gaan regelen? Want de Snors meest toegepaste managementstrategie was afschuiven, hoewel hij liever sprak van delegeren.
Vaker strandde eigen initiatief tot scholing eerder, omdat de Snor uithing bij het afscheid van de onderwijswethouder of de lunch van de Rotary. Je kon hem eenvoudigweg niet om toestemming vragen en aan e-mail deed hij niet.
Als notoir receptieganger was de Snor op zijn best bij afscheid en jubileum van collega’s. Zijn repertoire aan anekdotes over de docenten in kwestie was ongekend en hij bracht zijn redevoeringen als ware one-man-shows. Vrouwelijke collega’s waren beducht voor zijn standaard slotzin: “ Dan is nu eindelijk het moment aangebroken dat ik Truus mag zoenen!” Waarna hij het slachtoffer links en rechts zijn snor liet voelen.
Tenenkrommende momenten die naar bier en hapjes deden verlangen. En naar een andere leider.

Mijn huidige leidinggevende J.P. - van Jean-Paul - is een verademing. Hij heeft visie, inspireert en is een invoelende peoplemanager. Hij kan rekenen op het respect van ouders en collega’s, heeft een luisterend oor en geeft daadkrachtig leiding aan ons team. Met het charisma van Obama en de degelijkheid van minister Donner.
Toegegeven, het was even wennen zo’n directeur in driedelig grijs, maar kleren maken de man. En ja, een boordknoopje los op z’n tijd zou niet misstaan. Soms, als hij strak in pak door de school gaat, als de mussen van het dak vallen, breekt bij mij het zweet plaatsvervangend uit. Kan het niet ietsjes losser?
Zelf lijkt hij ook tot dat inzicht te zijn gekomen. Onlangs tijdens ons teamuitje naar de Veluwe toonde hij ons zijn persoonlijke kant. Wij moesten drie keer kijken eer we in de man met trui en ribbroek J.P. ontdekten. Hij straalde waarlijk iets van ontspanning uit, toen hij ’s ochtends in het Kröller-Müller oog in oog stond met Van Gogh. Tijdens het sportieve vervolg in het Bosbad te Putten toonde hij zich echter mens in de grootst mogelijke kwetsbaarheid.
Ontdaan van kostuum en slechts gekleed in grijze(!) badbroek waren Donner-degelijkheid en Osama-charisma ver te zoeken. Een wit, mager ventje verliet het kleedhok en liet zich behoedzaam in het water glijden. Het moge paradoxaal klinken, J.P.’s populariteit in ons team steeg op dat moment tot onwaarschijnlijke hoogten. Te midden van een grote groep uitgelaten collega’s besteeg hij, enigszins aarzelend, de trappen van de glijbaan van het Bosbad. Het verhaal gaat dat zijn gezicht bij het stijgen der trappen bleker en bleker werd en hij boven aangekomen slechts mompelde dat hij naar beneden wilde. Besmuikt is hij toen omgekeerd en langs een groep kinderen de trap behoedzaam afgedaald. Later die middag zag ik J.P. terug bij de knuffelmuur. Daar hadden wij toen als team om hem heen moeten gaan staan.

Deze column verscheen in Advies & Educatie van januari 2009