maandag 23 maart 2009

Speeddate

Laatst, in het Westland, tussen reflecterend glas van kassen, beleefde ik de speeddate van mijn leven.
Hoewel ik hem al jaren kende, wij bijna een decennium de werkkamer deelden, was hij me nauwelijks opgevallen. Hij mompelde ‘goedemorgen’ bij binnenkomst, ‘tot ziens’ bij vertrek, maar de rest van de dag viel hij - bij voorkeur gekleed in ordnerkleurige kostuums - weg in het grijs van de computers, printers en kasten.
Zo niet op deze zonovergoten morgen. Niet zozeer zijn vleeskleurige, terlenka broek trok mijn aandacht, noch zijn vale overhemd, maar de frisse, open blik met de grijsblauwe ogen. De leervraag die daarin twinkelde was zonder twijfel voor mij bestemd. Niet voor niets begon mijn hart sneller te kloppen, drong zich mijn interpersoonlijke intelligentie op de voorgrond en zakte de logisch-mathematische dieper weg in het moeras van mijn emoties. Ik werd letterlijk overmand. Ik rechtte mijn rug, pakte mijn onbeschreven bierviltje en stapte op hem af.
‘Zeg maar niets meer, ik ken je leervraag,’ fluisterde ik schor in zijn oor.
Hij schrok, hoe kon het anders. Voor hij iets kon stamelen legde ik mijn vingers op zijn lippen.
‘Wil jij mijn speeddate zijn?’ vroeg ik.
‘Vandaag?’ was zijn wedervraag.
Ik knikte, hoewel ik nu al hoopte dat onze ontmoeting van lange duur en zeker niet vluchtig zou zijn. Zijn glimlach was veelbetekenend en terwijl wij zwijgend, hand in hand op zoek gingen naar een plek om ons af te zonderen van de rumoerige collega’s die hun opdringerige leervragen aan viltjes hadden toevertrouwd, zei hij: ‘Zullen we koffie met een bonbon nemen, ik ben gek op chocola.’
Zo legde hij zich stukje bij beetje aan mij bloot en vertrouwden wij elkaar onze intiemste zielenroerselen toe. Het werd een mooie dag. Telkens herhaalden we onze verwondering over hoe het toch mogelijk was dat wij nu pas oog voor elkanders leervragen hadden.
‘Ik werkte maar,’ lachte hij.
‘Ik merkte jou soms pas op na een paar uur,’ bekende ik.
Uren praatten wij aan een stuk. Alsof we deze studiedag wilden benutten om jaren achterstallig relatieonderhoud in te halen. Het ging ver, de collegiale consultatie mijlen voorbij, tot aan het boemerangeffect: wie liefde geeft, krijgt dit net zo hard terug. Wij waren beducht op gevoelens down under, maar ons spel was beheerst, ondanks de verlokkingen van de didgeridoo. Diep in ons hart hadden we elkaar best naakt in pas beschilderd grasdoek willen rollen of luid willen lachen als de kookaburra, maar we hielden ons in, hielden slechts elkaars hand vast en lieten ons knietje wrijven uit zicht van de collega’s die ons met argusogen gadesloegen. De manager liep telkenmale kuchend langs ons tafeltje, waar mijn date mij een broodje zalm voerde en ik hem een kroket.

Later, veel later, dronken wij onze drooggesproken monden nat met Australische witte wijn luisterend naar de romantische naam Crocodile Dundee. Onze vermoeide hoofden bogen steeds verder naar elkaar toe tot slechts het vlammetje van de kaars ons scheidde. Onze pupillen waren duister als de nabije toekomst. Eerder mimend dan sprekend formuleerden wij onze prangende leervragen van dat moment.
‘Wat nu?’ vormden mijn lippen.
‘Hoe verder?’ was zijn respons.
Er zat niets anders op. Wij lieten de borden kabeljauw onaangeroerd achter ons. Vis konden wij altijd nog eten. Nog eenmaal keken wij de kring van zwijgende collega’s rond. Er waren vragende blikken, sommige monden stonden open, handen met bestek hingen doelloos in de lucht, iemand wilde roepen, maar werd tegen de schenen geschopt door anderen.
Nu restte ons slechts een glazen deur. Daarachter lag de toekomst met de antwoorden op onze vragen.