donderdag 9 december 2010

Vanmorgen een blinde gered

Was het maar waar. Hij kwam mij met zijn stok tikkend tegemoet, passeerde juist de ov-poortjes in tegengestelde richting. Ik had nog vier minuten voor de trein naar Utrecht en kon dus nog even opzij. Hij had een witte stok met rode ringen en zijn ogen keken functieloos naar het hoge plafond van de stationshal. Hij moet mijn aftershave geroken hebben, want precies toen hij voor me stond, zei hij: ‘Bus 32 richting Katwijk, waar vind ik die?’ Natuurlijk wist ik dat, ik was net uit die bus gestapt. Met een beetje geluk stond hij er nog. Maar zou deze blindganger dat onoverzichtelijke bussenplein kunnen overzien? Ik keek op mijn horloge. Nog drie minuten te gaan.
‘Ik breng u even,’ hoorde ik mezelf zeggen. Kon het medemenselijker? Als blindengeleidehond, zijn hand op mijn schouder, liep ik de stationshal uit. De 32 stond er nog. ‘Waar moet u zijn?’ vroeg ik. Hij noemde een straat in Katwijk. Stopte de 32 daar? ‘Dan kunt u beter met de 38,’ speelde ik de wandelende 9292OV. ‘Die stopt dichterbij.’ Ik bracht hem naar het andere perron, waar de 38 over twintig minuten zou arriveren. De 32 trok ronkend op.
We namen afscheid. Ik moest me nu haasten om de trein te halen. Ik stormde door de poortjes richting de roltrap. Bijna bovenaan schoot het door mijn hoofd. De 38 ging tegenwoordig een heel andere route, in plaats van om de zuid om de noord. Sinds 1 december, nieuwe dienstregeling.
Er klonk een fluitje, deuren klapten dicht. De trein reed, ik stond buiten. Openbaar vervoer kan zo meedogenloos zijn.

Vanmorgen iemand flauwgevallen

Zat ik vorige week in een trein zo vol, dat wanneer ík mijn boekje opensloeg, de man naast mij zijn boekje moest sluiten –hij Tikkop van Van Dis, ik Nederland leest 2010: De grote zaal, geen leesvoer voor gedeprimeerden – vanmorgen was het zo mogelijk nog voller. Het was zo druk, dat iemand flauwviel. Ik hing halverwege het trapje richting onbereikbaar compartiment en kon vanuit mijn lage gezichtspunt tussen het woud van benen van medepassagiers door zien hoe een jonge vrouw van vermoedelijk nog geen dertig wegzakte op de vloer. Voor zover mogelijk weken omstanders uiteen.
‘Mevrouw, mevrouw, kunt u met uw hoofd mijn hand wegduwen?’ werd er geroepen en voor wie het weten wilde, volgde een verklaring: ‘Als ze met haar hoofd duwt stijgt daar de bloeddruk .’ ‘Heeft iemand suiker of zo?’ riep een ander. Een sportief type schuin boven mij met Unox ijsmuts diepte een aangebroken rol snoep uit zijn broekzak. Nog een toer om het daar uit te krijgen met al die mensen. Daar ging het, als een rolletje King door de kerkbank.
Zo redden we daar een vrouw, nog geen dertig jaar, in de bloei van haar leven. Ik zag haar het snoepje in haar mond doen. Bij Schiphol stapte ze op eigen kracht uit. Een beetje bleekjes nog.

dinsdag 9 november 2010

Kaliber Bertha

Met een big smile overhandigt Bertha B., dochter van een veeteler uit een buurtschap in de polder, mij haar praktijkbeoordeling. De kruisjes zijn uitsluitend gezet in de kolom ‘goed’, het cijfer 9 is omcirkeld en het in onmiskenbaar onderwijzeressenhandschrift geschreven commentaar sluit verdere twijfels uit: “Je bent een lieve juf met de juiste professionele houding. We zien je na de zomervakantie graag terug als onze collega van groep 4. Succes met afstuderen.” Als betrokken SLB’er smile ik mee en geef haar een compliment. ‘Nu alleen je scriptie nog.’ Het klinkt als een fluitje van een cent.

Van collega AZ, die Bertha inhoudelijk begeleidt bij haar afstudeeronderzoek, had ik nog geen uur daarvoor een jeremiade aangehoord over het tot stand komen van Bertha’s scriptie. Dat proces kon gerust als moeizaam, zo niet als dramatisch worden gekenschetst. Voor de klas doet ze het dan goed, theoretisch gaat de opleiding Bertha stukken lastiger af. Hopelijk breekt het haar niet op in de slotfase van de studie. Ze glimlacht een beetje nerveus, de scriptie hangt als het zwaard van Damocles boven haar hoofd. Even heb ik spijt dat ik haar blijdschap over de fraaie praktijkbeoordeling bederf. Maar ze moet ook de realiteit onder ogen zien.

‘Al vanaf de start heeft het gerommeld,’ had collega AZ verzucht. ‘En die praktijkschool heeft er ook geen goed aan gedaan. Welke school wil nu een protocol voor dyslexie ontwikkelen als er al een bestaat van het Expertisecentrum Nederlands? Met welke probleemstelling stuur je de student dan het bos in?’ Ik herken zijn uitspraak. Sommige basisscholen weten zich geen raad met het opstellen van een wezenlijke scriptieopdracht. Ze zadelen studenten op met onderwerpen die meer weg hebben van klusjes. “Maak een leuke leskist voor techniek” of “Verzamel een map met goede stelopdrachten van groep 4 t/m 8” of “Inventariseer alle materialen die wij op school hebben voor woordenschat”.

Maar het ligt ook aan Bertha’s schrijftalent. ‘Ze kan gewoon geen fatsoenlijke zin op papier zetten!’ Collega AZ overdrijft graag, maar we kunnen Bertha inderdaad niet rekenen tot de taalvaardigste studenten. ‘Ik heb ook nog nooit een afstudeerwerkstuk gemaakt,’ had Bertha onlangs bij mij geklaagd. Want nu het allemaal tegen zit probeert ze mij in te schakelen als intermediair tussen haar en AZ.

Ze was zo ijverig begonnen. Bij de bibliotheek haalde ze een stapel boeken die ze ternauwernood mee naar huis kon sjouwen, elke internetsite waar het woord dyslexie voorbijkwam, had ze vastgelegd. Maar hoe moest ze in vredesnaam één hoofdstuk breien van al die theorie? Hoe moest ze al die woorden uit die standaardwerken koppelen aan de praktijk? En wat was in hemelsnaam een protocol? Het duizelde haar, aanvankelijk alleen wanneer ze voor het beeldscherm zat, later ook ’s nachts toen de scriptie haar dromen ging beheersen. Op een van de eerste begeleidingsgesprekken had AZ demonstratief het “Protocol Leesproblemen en Dyslexie” op tafel gelegd met de mededeling: ‘Je werkstuk is al af’. Tact was nooit zijn sterkste eigenschap. Met zijn vraag ‘Wat ga je hier verder aan toevoegen, meisje?’ had hij haar verder de put in gepraat.

De scriptie is er gekomen, iets later dan gepland. Vraag niet hoe. Er hebben veel tranen gevloeid, er is veel overleg geweest, er is gezegd: ‘zo moet het maar’. Het werd een 5,8. De gecommitteerde was niet eens zo negatief.

Laatst had ik de school aan de telefoon waar Bertha al enkele jaren inmiddels met succes groep 4 draait. Of ze nog een praktijkplek hadden. ‘Nou,’ zei de directeur, ‘ alleen als het er een is van het kaliber Bertha.’ Ik kon het hem niet garanderen.

Deze column stond in de Advies&Educatie van november 2010

Op de Freinetschool in Poperinge

Even een fotootje voor de heimwee.

dinsdag 26 oktober 2010

Uitgenast

U moet weten: ik ben een pittige koffiedrinker. Een bakje kan me niet straf genoeg zijn. Koffie is koffie pleeg ik te zeggen en mijn houding - rechtop - en mijn gedrag - actief - zijn er dan ook naar. Soleil, zullen mensen uit mijn nabijheid melden, is niet van de slappe leut. Hij blieft geen suiker zelfs.
Nu deed ik laatst een kop zwart goud bij de Esprit Store aan het Amsterdamse Spui tegen een grootstedelijke prijs die een dorpsjongen als ik door de ziel sneed. Het bedrag op het bonnetje etste zich in mijn netvlies als het SBS-logo in een flatscreen. Het kwam niet meer van knipperen, slechts een aanhoudende zenuwtrek hield mijn gelaat in de tang. Toen gebeurde het. Melkkuipje en suikerzakje - die ik normaal gesproken als zuiverekoffieverknoeiers achteloos terzijde werp - drongen zich onvermijdbaar aan mij op als prijscompenserende middelen, dusdanig, dat ik mij gedwongen voelde de verpakkingen rücksichtlos open te rukken en de inhouden in de koffie uit te strooien als de as van een dierbare overledene. Vervolgens greep ik het lepeltje, het nimmer door mij beroerde roerijzer, en sloeg ermee, als betrof het een garde, het bitter zoet en het zwart bruin. Een lichte onpasselijkheid maakte zich van mij meester toen het weke zoet de mondholte binnenstroomde. Mijn tafelgenoten grepen naar het hart toen ik slikte. De klok stond stil. Toen haalde ik diep adem, keek triomfantelijk rond en vond de ogen van het Esprit Store-meisje, dat direct besmuikt wegkeek.
Ongehoorde prijzen, maar mij pakken ze niet. Dan maar zoete surrogaat, dan maar wolkerige niksigheid. Ik laat mij niet uitnassen. Ik sla terug waar ze bijstaan.

zondag 17 oktober 2010

Tram 2

Spui, tram 2, dringen om binnen te komen. “Dit is geen ingang, meneer. Je blokkeert de boel als er mensen uit moeten.” Plat Amsterdams, zeikerig. Heb daar geen zin in na een dag hard werken. Hangen aan stangen in plaats van zitten. Bestuurder rijdt treiterig schokkerig, snel-langzaam, tram trekt door de rails, ontspoort net niet.

Paleis op de Dam, tram 2, duwen om binnen te komen, inschikken voltrekt moeizaam. “Wil iedereen effe doorlopen, anders mot ik mensen teleurstellen.” In plat Amsterdams. Man in vettige regenjas staat dramatisch dichtbij. “Wanneer u de tram verlaat, vergeet dan niet uit te checken. Don’t forget to check out.” Ach, omroeper, door krapte bevangen? Hoe naar buiten? Tram trekt op, staanders vallen. Bijna.

Nieuwezijds Kolk, tram 2. Nieuwe passagiers, shoppers met veel plastic tassen. Aziaten, hoofddoeken, oude taarten, aardbeien met slagroom. Slechts met buik inhouden is contact met vette jas minimaal, maar een feit. “Hallo, er mot nog één wijffie bij. Effe doorlopen nou!” In plat Amsterdams. Bij doorduwen, druk verhogen, zal het tramstel vanachter openbarsten. En dan?

Martelaarsgracht, tram 2. Zwerverstype – extra stoel voor bigshopper met flessen – wil eruit. Onmogelijk. Haringen in ton, sardines in blik, deuren onbereikbaar. Tenzij over hoofden lopend. Onwelriekende mond stoot oerkreet uit. “Mensen, er mot iemand uit, ken je nou niet effe an de kant gaan?” In onvervalst Amsterdams. Bigshopper rinkelt wel, checkt niet uit.

Centraal station, tram 2. Check out, check out, check out. Tram braakt leeg op uitcheckpiepjes. “Fijne dag verder.” In plat Amsterdams. Op naar de trein. In de spits ook lekker vol.

dinsdag 12 oktober 2010

Ringtone

De telefoon van mijn buurman in de trein gaat af. Is hij slechthorend! Wat een pokkeherrie. Wat is dit, een brulboei? Een misthoorn? Ik besluit hem hier op aan te spreken. Zodra hij is uitgesproken. Het volume waarmee hij zich kenbaar maakt, doet vermoeden dat hij contact heeft met de andere kant van de wereldbol. "Hei, Keis, zit je dral? Ik komper temet an. Sie ik je dan dan. Doeidoei." Een bericht van levensbelang dat ze in Wladiwostock of Sydney zeker moesten horen. We rijden de Schipholtunnel in. Ik maak aanstalten mijn gram te spuien. Dan klinkt wederom de misthoorn. Die gaat onnodig lang af. Mijn buurman lijkt te genieten van het geluid. "Hei, Sjakie, ben jij dral? Nei, knie, maar Keis wel. Ksie je so. Rij net de tunnel in. Tot dan dan. Jaha. Doehoe." Dan ziet hij mijn geërgerde blik, de vingers in mijn oren. Amicaal legt hij een kolossale hand op mijn schouder. "Sorry man, kben nogal popu. Se bellen afenaan. Weis blij, kstap dral uit." Op het perron, vlak voor het raam, treft Brulboei Sydney en Wladiwostok, mannen van hetzelfde kaliber, aanwezig en luidruchtig. Ze kijken om als mijn gewezen buurman zijn hand naar mij opsteekt. Op dat moment gaat mijn mobiel. Het bescheiden geluid van Schubert. Iets met cello. Pianissimo.

donderdag 23 september 2010

Susan Boyle huilt

Beste Lou,

Hierbij vraag ik je toestemming voor het gebruiken van je hit 'Perfect Day' bij mijn afscheid. Ik ga het niet zelf zingen, maar slechts laten horen van een cd.

Muzikale groetjes,

Soleil

Beste Soleil,

Ik heb erover nagedacht en sta het toe op voorwaarde dat je mij per direct het bedrag aan royalties overmaakt op bankrekening 23153278 van Lehman Brothers Bank Ltd te New York. Veel plezier op je afscheidsfeest. Wat ga je eigenlijk voor nieuwe uitdaging aan? Een Walk on the Wild Side? :)

Lou

Susan Boyle huilt omdat Lou Reed haar verbiedt 'Perfect Day' te zingen


Niet zo'n perfecte dag gisteren voor Susan Boyle. Op weg naar de televisiestudio, waar ze in 'America's Got Talent' haar versie van Lou Reeds 'Perfect Day' zou zingen, kreeg ze te horen dat meneer Reed geen fan is van haar. Bijgevolg verbood hij haar zijn hit uit 1972 te zingen. (bron: http://www.hln.be/)



Geef me de ruimte!

Met welk dier ze hun tutor wilden vergelijken was de vraag aan de studenten en het spontane, eensluidende antwoord was: een luipaard. En het klopte, ik herkende mezelf, nu ja, voor wat de snelheid betrof waarmee ik door het hogeschoolgebouw stoof, voortdurend in haast, steeds in hoog tempo, lange passen, alsof er iets af te maken viel – nee, nu niet aan het roofdieraspect van de cheetah denken – hoewel in onderwijsland natuurlijk nooit iets af is. Ook toen al had ik een gruwelijke hekel aan mensen die mij voor de voeten liepen. Kwam ik aangestoven – een denkbeeldige antilope achterna – ging mij pardoes iemand in het vaarwater zitten. Sprong ik de trap op – drie treden tegelijk – moest er zo nodig iemand langs dezelfde kant omlaag.


Nu was de hogeschool nog een oase van rust vergeleken met stationshallen, in het bijzonder die van Amsterdam CS. Daar wordt pas echt voor de voeten gelopen. Hinderlijk, ergerlijk, irritant. Het begint al in de trein bij het uitstappen. Hinderaars stellen zich breeduit op bij de deur, rijendik, liefst met uitgeklapte vouwfietsen en immense koffers. Dan begint het schuifelen naar de roltrap die kraakt onder het gewicht van honderden reizigers. Die groep lijkt bevolkt door notoire langzaamlopers: ouden van dagen, moeders met kleine kinderen, mensen met overgewicht, buitenlanders die twijfelen over de route naar buiten - sommigen draaien om! – strompelaars, kreupelen, slomeriken, tuttenbollen, schoorvoeters, voetjevoorvoetje-figuren, treuzelaars, dombo’s, dralers, talmers, traineurs. Om stapelgek van te worden.

Wat moet ík met mijn luipaardinstinct? Ik duw, trap op hielen, maak me breed, elleboog en knie me erdoorheen. In mijn hoofd schreeuw ik: geef me de ruimte! En wat er ook gebeurt, ik kijk nooit om.



zondag 19 september 2010

Nederlandse vrouw ontwaakt met Vlaams accent

Katwijk - Vanmorgen bij het ontwaken draaide ik mij nieuwsgierig van mijn rechter- op mijn linkerzij om te zien of ook mijn vrouw de ogen had geopend om de nieuwe dag te aanvaarden. Dat was zo, zij knipperde uitgeslapen. En hoewel het buiten somberde, omdat regen dreigde, was haar morgenglimlach stralender dan ooit. Ze zei: "Allez, mijn menneke, mijn lief, bereidt gij mij een ontbijtje met een zacht eitje?" Dat had ze vaker gevraagd, maar nog nooit zo Vlaams. Ik daalde af naar de keuken, kookte het ei, zette thee, smeerde het geroosterde brood. Zo'n dag zou het dus worden.

Britse vrouw wordt wakker met Frans accent (http://www.raarmaarwaar.nl/)



In Groot-Brittannië is een grootmoeder van 49 die even ging rusten omdat ze last had van migraine wakker geworden met een Frans accent. Naar verluidt zou ze lijden aan het zeldzame 'Buitenlands Accent Sydnroom'. Niet alleen haar uitspraak is veranderd. Kay Russell vertelt in de Britse krant The Daily Mail dat ze ook een stuk van haar identiteit verloren is. Vrienden zouden haar niet meer herkennen en haar gezichtsuitdrukkingen zijn veranderd. Ook haar job is ze door haar spraakgebrek kwijtgeraakt. Russel leed al meer dan twintig jaar aan een zware vorm van migraine. Hierdoor raakten haar benen af en toe verlamd. Ze had ook al vaker moeite met spreken. Het syndroom, dat veroorzaakt wordt door een hersenbeschadiging, zou maar heel af en toe voorkomen. Wereldwijd zouden er naar schatting 60 mensen aan lijden.

Afscheid

Het afscheid viel uiteindelijk mee. Voordien, thuis, had hij nog even geoefend in handen schudden en zoenen in de lucht. In de spiegel had hij zichzelf aangekeken met die wenkbrauwfrons die spijt suggereren moest. ‘Bedankt voor de fijne samenwerking, jammer dat onze wegen zich scheiden,’ luidde zijn voorgenomen afscheidsfrase. Hoewel zijn frons het gedeelte na de komma overbodig maakte. ‘Bedankt voor de goede samenwerking.’ Dan een ferme handdruk. Eventueel zijn linkerhand naar de rechterbovenarm van de afscheidnemer. Of: ‘Bedankt.’ Kort, krachtig. Afhankelijk van het geslacht aangevuld met ‘kerel’ of ‘meid’.


Het was niet druk geweest. Eén collega zwaaide van een afstand en riep: ‘Moet de trein halen.’ Een ander nam zonder op- of omkijken de draaideur, geheel in stijl met zijn eenkennig karakter. Uiteindelijk had hij het glas geheven met Van Maledijd en Spruitlucht, zij bier, hij wijn. ‘Kerel, daar ga je,’ had Van Maledijd – met bierschuimsnor - plechtig gezegd. Of de woorden tot hem gericht waren of tot het glas bier, dat Van Maledijd in één teug achteroversloeg, bleef onduidelijk. Het waren hoe dan ook ontroerende woorden waarop de zijne naadloos aansloten. Jammer dat Spruitlucht en Van Maledijd hem tijdens zijn speech de rug toekeerden om zich op de overvloedige hapjes te storten. Vervelend ook dat halverwege de rede zijn mobiel afging. Hij werd zelden gebeld, waarom op dat moment wel? Toen hij de telefoon wilde uitzetten zag hij de naam van de manager op het schermpje prijken. ‘Zeg Vandee, kerel, kom er net achter dat ik op je receptie hoor te zijn. Zit ik hier met een dubbelboeking, sta ik hier op het ministerie oog in oog met de topambtenaar. Dus. Lullig, maar je voelt hem aankomen, niet? Ik bel later nog. Die cadeaubon hou je tegoed. Drink er maar een namens mij. Groeten aan je vrouw.’ Hij had geen vrouw. Dat wilde hij nog zeggen, maar de verbinding was al verbroken. Van Maledijd en Spruitlucht kaanden bitterballen en zopen hun vierde flesje leeg. Maar er was genoeg. En het was, in zekere zin, ouderwets gezellig. Hij zou dat nog gaan missen in zijn nieuwe baan.



woensdag 25 augustus 2010

Met alle gevolgen van dien

Het overkomt me nooit, maar nu vergat ik de stopknop van de bus in te drukken. Met alle gevolgen van dien: de bus reed door waar ik eruit moest. Direct kwam ik in actie en vloog naar voren. Net toen de bus toch inhield, met alle gevolgen van dien: ik werd opgevangen door een stevige mevrouw met een boodschappentas. Ik verwachtte gemopper, maar ze lachte. Misschien waren er maar weinig mannen die op haar vielen. Met alle gevolgen van dien.
De bus wachtte voor een rood verkeerslicht, ik zag mijn kans.
‘Meneer (zeg nooit chauffeur tegen een chauffeur),mag ik er nog uit?’
Hij keek mij door zijn brillenglazen schamper aan. ‘Dat kan ik echt niet doen, ik ben al laat.’
Het was groen. Om zijn woorden kracht bij te zetten drukte hij het pedaal tot de bodem in. Met alle gevolgen van dien: ik vloog naar achteren, de dame met de boodschappentas had haar armen al gespreid. Knap, want hoe hield zij haar evenwicht? Op tijd kon ik mij vastgrijpen aan een stang.
‘Bovendien,’ hoorde ik de bestuurder achter mij, ‘loop ik het risico op een vette bon. Die gaat u niet voor me betalen, toch? Nee, de mensen denken dat je overal maar kunt stoppen, maar zo werkt het dus niet. Bovendien, u zou moeten uitstappen op een fietspad, met alle gevolgen van dien. Fietsers en bromfietsers rijden als gekken, vertel mij wat. Die lui willen als je het mij vraagt allemaal dood. Steken vlak voor je wielen over. Vandaag of morgen zit er een onder. Met alle gevolgen van dien. Kijk ‘ns meneer, de halte, helemaal voor u.’
Ik bedankte hem vriendelijk en wenste hem nog een fijne werkdag toe. De zeikerd. Maar de mevrouw met de boodschappentas knipoogde toen ik omkeek.

zaterdag 21 augustus 2010

Poedel

U treft mij zelden op het politiebureau. Dan alleen om aangifte te doen. Een gestolen fiets, een verloren ID-kaart; kleinburgerlijk leed. Nooit in de beklaagdenbank. Tot vandaag. De adjudant tegenover mij roept geagiteerd: ‘Geef het maar toe!’ waarna hij de verblindende bureaulamp op mijn gezicht richt. Een ouderwetse gloeilamp, minimaal 100 watt, wat een verspilling, moet de politie niet bezuinigen? Bovendien, ik had al bekend, dus vanwaar die drukte?
Het was zo: op Hemelvaart wandelde ik langs strand van K naar N. In N belandde ik in de meest zuidelijke strandtent, een paviljoen met bijzonder onthaal voor de viervoeter. “Honden hartelijk welkom” stond op het bord bij de ingang. Je struikelde er over drinkbakken, riemen en, bij een beetje mooi weer zoals toen, over tientallen grommende, jankende, blaffende, kwispelende, kwijlende beesten. De bedompte lucht van door zee vochtige vacht hing zwaar over het terras. Ik koos voor een Magnum die ik in alle rust in het zand kon nuttigen. Maar ook daar, in de aanlooproute van de strandtent, een en al hond. Voor me dook een zwarte poedel op die mij en mijn ijsje blijkbaar zag zitten. Het dier sprong bovenop mij, likte mij slobberig in het gezicht en nam vervolgens mijn Magnum onder handen - dat wil zeggen onder de tong.
Mijn furieuze reactie deed de laconieke eigenaresse niet veel. ‘Je zit hier nu eenmaal op het hondenstrand, dan kun je dat verwachten. Kom Fik.’ Het dier droop af met een deel van mijn ijsje in zijn sik.
Toen werd het Pinksteren. U weet het weer werd steeds beter toen. Ik was wederom op strand, het naaktstrand ditmaal, even ten noorden van N. Ik zag haar direct. Ze zat, weliswaar zonder Fik, poedelnaakt op haar handdoek en keek nog net zo laconiek als met Hemelvaart. Zodra ik haar zag, wist ik dat het zou gebeuren. Slechts een vijftiental minuten kon ik me bedwingen. Toen stond ik op, liep naar haar toe, zei iets van ‘hallo’ en liet me toen bovenop haar vallen. Ik riep: ‘Je zit nu eenmaal op het naaktstrand, dan kun je dat verwachten.’ Mijn woorden gingen verloren in haar hysterisch krijsen dat andere strandgangers alarmeerde. Een stevige houdgreep en een telefoontje naar de politie later was mijn actie definitief verleden tijd. In de politieauto moest ik me aankleden, terwijl de vrouw onder het mom van aangifte doen laconiek flirtte met oom agent. Ze had zijn aandacht.

woensdag 26 mei 2010

Boter, kaas en eieren

Ik had me voorgenomen het allerlaatste stagebezoek uit mijn pabo-carrière zo lui mogelijk te ondergaan. Ik zou achterin gaan zitten en de les over me heen laten komen als een donzen dekbed. Al braken ze de boel af, al was de student haar instorting nabij, ik zou alles aanschouwen met mijn breedste glimlach. Ik stuurde de praktijkbegeleider op koffie uit, schoof mijn stoel in het zonnetje en op het blaadje dat ik voor de vorm tevoorschijn pakte, zou ik tijdens de gehele les boter, kaas en eieren met mezelf doen. Nou oké, ik schreef enkele basisgegevens bovenaan. Naam: Pinnie Snijders, groep: 6, vak: geschiedenis, onderwerp: riddertoernooien.

Ik kende de student slechts van een kifterige opmerking tijdens een of ander college: waarom er spelfouten stonden in de studiehandleiding van Nederlands. Nou meisje, dat gebeurt gewoon, er zijn ergere dingen. ‘Ja maar …’ snerpte ze.

Diezelfde snerpende stem deed me nu opschrikken van mijn kruisjes en rondjes, ik had bijna van mezelf gewonnen. Juf Pinnie had een vertelling ingezet die mijn gemoedsrust niet ten goede kwam. Behalve de absurd bloedige taferelen waarmee zij het riddertoernooi schetste – er zaten kinderen met vingers in de oren – doorkliefde haar snijdende stemgeluid ziel en zaligheid. Ik noteerde ‘stemgebruik’ met daarachter drie minnetjes.

‘Ridder Ewout houwde (‘hieuw’ schreef ik op) het hoofd van ridder Adelbert doormidden,’ krijste Pinnie. ‘Maar Adelbert, niet voor één gat te vangen, stak ridder Ewout hartstikke dood,’ klonk het schel. De aanwijsstok hanteerde ze als zwaard en het was bewonderenswaardig hoe ze zichzelf in het toernooi overeind wist te houden op haar kordate, halfhoge laarsjes met stilettohakken. Op één been verbeeldde ze de doodschop waarop ridder Ewout zijn vijand trakteerde bij wijze van laatste snik. Het jongetje op de voorste rij ontsnapte ternauwernood aan de puntige neus van juf Pinnies modieuze schoeisel.

Terwijl ze haar houwdegen in de denkbeeldige schede stak, keek ze triomfantelijk de klas rond. Het was doodstil. Ik noteerde het woord ‘orde’ met twee plusjes erachter. ‘Wie weet waar dit verhaal over ging?’ klonk jufs schrille vraag. Ik vroeg mij af of ze zich ervan bewust was dat haar priemende ogen en buitengewoon puntige neus de interactie niet bevorderden. De kinderen volhardden dan ook in hardnekkig stilzwijgen. ‘Weet niemand dat?’ sneed Pinnies geluid door het lokaal. Ze wierp daarbij dramatisch de armen in de lucht. Dat had zij beter niet kunnen doen, want nu, als wuivende dadelpalm, trok haar boezem vervat in een gedateerde punt-bh, Marilyn Monroe-look, mijn aandacht en als je iets niet wilt als objectief stagebeoordelaar, dan is het wel de subjectieve invloed van niet ter zake doende punten.

Beschaamd en enigszins blozend wendde ik mijn blik af en knikte naar de mentor dat ik genoeg gezien had. Wij trokken ons discreet terug, terwijl juf Pinnie haar vragenpijlen af bleef schieten op haar pupillen. Ik had medelijden met die koters, maar ook met Pinnie, voor wie een leven als juf niet was weggelegd. Ik zou haar in het nagesprek vertellen dat kinderen behoefte hebben aan zachte, invoelende juffen met ronde vormen. Niet aan krijsende kenaus in voorgevormde jaren vijftig cups en nagels als scheermessen. Want die had ze ook.

‘Is het geen kanjer!’ was de heldere openingszin van de begeleidingsmeester. Ik keek verward naar mijn papier met boter, kaas en eieren. ‘Hier ben ik snel over uitgesproken,’ voegde hij overbodig toe. ‘Zoals die meid de kinderen weet te bespelen!’ Ik glimlachte en haalde adem om ook iets te gaan zeggen. ‘Ik ga haar een 9 of een 10 geven,’ was hij me voor.

Ik keek op mijn horloge , knikte de mentor toe en stak mijn hand uit. ‘Prima, moet u doen.’ Het klonk heel overtuigend. Hij geloofde me en ikzelf ook. Als ik opschoot kon ik nog op tijd zijn voor mijn allerlaatste pabo-vergadering. Kon ik daar verder met boter, kaas en eieren.

Schoppen en slaan

Wij – studenten en studieloopbaanbegeleiders van pabo 4 – hebben een gastspreekster over de vloer die van alles weet over gedrag, in het bijzonder over gedragsstoornissen. Zij is een boeiend redenares die met verstand van zaken een indrukwekkend verhaal te berde brengt over een jongetje van 6 dat zijn juf tot wanhoop bracht en zijn klasgenoten onvoorstelbaar tergde. De school zat met de handen in het haar, de ouders kwamen in opstand.

Ik heb vaker sprekers over soortgelijke onderwerpen aangehoord en het is mij opgevallen dat zij zich bedienen van de shock-and-awe-methode: zij doen een overval met een gruwelijk verhaal uit de praktijk – van kleuters die zich uitsluitend uiten in drieletterwoorden vanonder de gordel, middelvingers opsteken naar de juf en spugen, tot middelbare scholieren die wegzakken in drank, drugs en criminaliteit en zich ontpoppen tot de weerzinwekkendste loverboys – waarna de toehoorders onthutst en lamgeslagen in hun zetels hangen.

‘Erg hè,’ lijken de shocking-story-tellers te willen zeggen en natuurlijk laten ze hun publiek niet hulpeloos achter. Ze continueren hun verhaal uiteraard met oplossingen, nou ja, mogelijke oplossingen, of althans goedbedoelde raadgevingen die kunnen leiden tot mogelijke oplossingen. Maar de toon is al gezet, zeker bij onze kwetsbare vierdejaars, stuk voor stuk kanjers die het Nederlandse onderwijs nog veel goeds gaan brengen, maar die nu hulpbehoevend oogcontact zoeken met hun studieloopbaanbegeleider. Binnen afzienbare tijd mogen ze dan wel startbekwaam zijn, maar welke afgrijselijke wereld zullen ze binnenstappen?

Als de gedragsmevrouw met een bos bloemen vertrokken is en wij in de SLB-groep een intervisierondje houden over het verloop van de LIO, duiken voortdurend verhalen op over kinderen die niet te hanteren zijn. Bij de een gaat het er nog dramatischer aan toe dan bij de ander. Kinderen die gewoon een beetje door de juf kletsen tijdens de uitleg is peanuts als het om storend gedrag gaat. Wie indruk wil maken moet op zijn minst kinderen opvoeren die ondanks de hoogste dosis ritalin onafgebroken door het lokaal stuiteren.

De student die beweert geen enkel lastig kind in de klas te hebben – ‘het zijn zulke lieve kinderen en ze doen zo goed mee, ik heb zelden zo’n enthousiast stel gehad’ – wordt door de rest als ongeloofwaardig in de hoek gezet. ‘Zeker een dorpsschooltje waar ze twintig jaar achter lopen. Je hebt vast ook geen dyslectische leerlingen. Wel leuk als LIO-klas natuurlijk, maar je leert een half jaar niks.’

Ook in de eindportfolio’s die studenten inleveren als laatste document voor het afstuderen lees je het terug. De STARR beschreven persoonlijke ontwikkelingspunten zijn steevast en rijkelijk gelardeerd met beschrijvingen van klassen die bevolkt worden door ADHD’ers, autisten, dyslectici, ODD’ers, kinderen met dwangneuroses en hechtingsstoornissen. En o ja, er zijn er ook nog een paar ‘normaal’, maar die zijn eigenlijk hoogbegaafd, of in elk geval bovengemiddeld intelligent, dus volgen ze hoe dan ook een apart programma.

Ja, ga er maar aan staan, onderwijs anno 2010. Buitenstaanders die nog steeds beweren dat werken in het onderwijs een makkie is, gaan we schoppen en slaan. We moeten ons op iemand afreageren.

Deze column is eerder gepubliceerd in Advies & Edudatie van mei 2010

zondag 25 april 2010

Busstoprituelen

Wie regelmatig met de bus reist, kent de busstoprituelen. Je staat bij een halte en wacht, liefst alleen – zodat het openen van de busdeur een bijzondere handeling lijkt die de chauffeur speciaal voor jou verricht – maar meestal met vele anderen, zeker tijdens de spits. Dagelijks valt mij op dat veel van die vele anderen geen idee hebben van hoe het halthouden van een bus tot stand komt. Zij staan het streekvervoertuig en masse verkeerd op te wachten. Zij begrijpen in elk geval twee dingen niet: 1. gezien de krappe tijdspanne waarbinnen de bestuurder zijn wagen van halte naar halte moet rijden arriveert de lijnbus steevast met grote snelheid; 2. een autobus is toch zeker 10 meter lang.


De groep van busonnozelen nemen hun wachtpositie in bij het midden van de bushaltestrook, of, nog dommer, aan het begin. Daar zal de deur echt nooit opengaan. Ikzelf, meestal met een klein groepje ingewijden, sta iets voorbij de putdeksel aan het einde van de strook, te wachten op Interliner 95 van Den Haag naar Noordwijk, halte Prins Clauslaan. Daar komt ie aan. Alle potentiële passagiers krijgen iets onrustigs, rugzakken worden alvast afgedaan, paraplu’s ingeklapt, kranten opgevouwen, buskaarten tevoorschijn gepakt. Het grijze vehikel draait met een vaart van tegen de 50 km/u de busstrook op, rijdt resoluut de verkeerd gepositioneerde en verblufte haltedombo’s voorbij om met de deur al openklappend net na de putdeksel en pal voor mijn persoontje tot stilstand te komen.

Met enig leedvermaak aanschouw ik vanuit de laatst beschikbare stoel hoe de busonwetenden zich ellebogend verdringen voor de ingang van de bus. Een achterhoedegevecht dat slechts wankele staanplaatsen op zal leveren.

donderdag 1 april 2010

Volgend leven


Zoals Bram Vermeulen de reïncarnatie dacht te zijn van een Waals officier, gesneuveld tijdens WO I in de loopgraven bij Ieper, zo ontdekte ik onlangs dat ik in een volgend leven meester zal zijn op een Freinetschool op het Vlaamse platteland. In Poperinge om precies te zijn, op steenworpafstand van de Franse grens, waar het volk nog behoudend, maar de Freinetschool zo vooruitstrevend is.


Op dit idyllisch gelegen schooltje zal ik bloeien als een appelboom in de lente en een rijke oogst aan onbespoten appelen opleveren die in de fruitpers tot onvervalst ecologisch sap gemaakt zal worden. Ik zal kinderen centraal stellen als zonnen aan het firmament en mij verliezen in natuurlijke vormen van lesgeven.

‘Amai, meester,’ zullen mijn pupillen zeggen, ‘u spreekt ’n beetje zot met uw Ollands accent.’ Ze hebben gelijk, natuurlijk, maar een vorig leven plas je niet zomaar uit. Op mijn beurt zal ik moeite hebben met het Kraantjeswatervlaams dat Poperingse kinderen bezigen. Alles went uiteindelijk, dus als een kind mij verwittigt dat ’t mullejoegn regnt, dan knik ik begripvol. En mijn eigen ‘welaan, kiendertjes, zet u neder op uw poep, asteblief, zodat wij aanvangen kunnen met ons babbel in ’t onthaalhok’ klinkt zo authentiek, dat juf Trui van het eerste jaar opmerkt: ‘Allez, ge klinkt al as ’n ware Vlaming’.

Sowieso een interessante collega, deze Trui, vrijgezel nog en gevoelig voor pralines die ik voor haar mee zal brengen uit Brugge.

Soms kun je niet wachten tot een nieuw leven aan zal breken.




Het onthaalhok op de Freinetschool in Poperinge

Voor meer Vlaams dialect luister op: http://www.meertens.knaw.nl/soundbites/soundbites.php?kloeke=H036p

Een opbrengstgericht gesprek

‘Met de kennis van nu had ik het toen anders gedaan,’ hoorde ik onlangs iemand herhaaldelijk zeggen. Zo is het maar net.


Als onwetende onbenul ben ik ooit voor de klas begonnen. Met de kennis van nu, vanuit het perspectief van 2010, was ik als startend meestertje een echte nono. “Akte van bekwaamheid voor volledig bevoegd onderwijzer” stond er op mijn diploma. Ja, ja, maar wat is het waard in het licht van 27 jaar voortschrijdend onderwijsinzicht? Nul komma niks. Papier voor onderin de kattenbak. Bij wijze van spreke dan, want ik heb geen kat.

Maar ik ben er nog niet. Met de huidige AOW-afspraken en de desastreuze die nog zullen volgen zit ik nog zeker eenzelfde tijd in het onderwijs vast. Hopelijk in goede gezondheid neem ik op mijn 75ste afscheid. Mijn speech voor de collega’s zal gaan over de betrekkelijkheid van onderwijsactualiteit. De openingszin zal luiden: ‘Met de kennis van nu had ik het toen anders gedaan.’

Zo op het einde van het eerste decennium van de 21ste eeuw was het daar opeens, het begrippenapparaat van het opbrengstgericht werken. Natuurlijk, de echte insiders bedienden zich al jaren van termen als leeropbrengsten, professionele dialoog en evaluatieve cyclus. De kwaliteitsagenda primair onderwijs getiteld “Scholen voor morgen” van oud-staatssecretaris Dijksma bracht de ontwikkelingen pas echt op gang. Ik weet nog goed wie het jargon in mijn kring introduceerde en waar hij dat deed. Het was de immer bevlogen collega J die er met mij over sprak aan de bar van een leuk hotelletje op Kaageiland.

‘Peter,’ zei hij, ‘wij staan hier aan het begin van een nieuw onderwijstijdperk.’ Ik staarde stoïcijns in mijn verschraalde bier. ‘Serieus,’ hield J aan, ‘het gaat nu écht gebeuren. Het heeft alles te maken met de zorgplicht die basisscholen hebben in 2012. We moeten veel meer gaan denken vanuit onderwijsbehoeften en pedagogisch optimisme. Onderwijs is zorg, onderwijs is pas goed onderwijs als het passend is. En natuurlijk evidence-based.’

Vertwijfeld nam ik een slok. ‘Hebben we dat niet al ‘ns eerder gehoord, J? Is het geen oude wijn in nieuwe zakken?’ Heftig schudde J het hoofd. ‘Het is gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten! Waarom toch die scepsis, Peter?’ En ik herhaalde maar weer ‘ns het adagium dat steeds vaker in mijn hoofd zeurde: ‘Met de kennis van nu had ik het toen anders gedaan.’

Op het gezicht van J brak een brede glimlach door. Hij doorzag mijn beetje verzuurde Beter-Onderwijs- Nederland-mentaliteit. ‘Je ziet het in onjuist perspectief. Dit is de kennis van straks. En die gaan we nu al toepassen. Want met die kennis van straks kun je het nu al anders doen.’

Het was voor mij een eye-opener. Onder het genot van nog enkele glaasjes bier boomden we door over vakinhoudelijke werkprocessen, klassenmanagement, instructiemodellen en strategische en operationele effecten. Zelden zo’n opbrengstgericht gesprek gehad.


Deze column verscheen in Advies &Educatie van maart 2010

donderdag 28 januari 2010

Beleid? Geen tijd!

Mijn werk is fijn, heel dynamisch, soms iets te. Dan ben ik in een week beland waarin de volgende klus zich alweer aandient wanneer de vorige nog volop gaande is. Zelfs een strakke planning helpt dan niet. Dan houdt het gewoon ergens op, bijvoorbeeld als het opeens zaterdag is. Dan schreeuwt mijn gezin om aandacht en naar die schreeuw moet ik luisteren. Je zult maar in het onderwijs werken, omdat je de opvoeding van kinderen hoog in het vaandel hebt staan en je eigen koters verwaarlozen. Ik moet daar niet aan denken. Trouwens, ik heb ook een vrouw, een lieve vrouw, die eveneens om aandacht vraagt, terecht, want ik ben niet voor niks met haar getrouwd. Werk is fijn, maar dat geldt voor meer dingen in het leven.
“Als jij het dan zo druk hebt,” zei mijn toenmalige leidinggevende, “dan plan je je taken niet goed. Ik zou maar eens een cursus timemanagement gaan volgen.” Nee, daar had ik tijd voor. Realiteitszin was niet zijn sterkste kant. Ach, hij was natuurlijk zelf ook slachtoffer van het systeem. In zijn perceptie gold slechts één ding: de targets moesten behaald. Zo denken managers, het is een vorm van hersenverweking dat in eerste instantie het creatief vermogen aantast. Gevolgen: verkokerd denken, de eigen managementlaag als maatgevend beschouwen en bij onrust in het team een wekelijks borreluur instellen, zodat de problemen smoren in alcohol.
Ik ben niet geschikt voor het management, dus daar begin ik niet aan. Jammer dat anderen, evenmin gekwalificeerd, toch een leidinggevende baan ambiëren en uiteindelijk op zo’n chaise-du-chef terechtkomen. Met alle gevolgen van dien. Een tijdje kan dat goed gaan, de collega’s zijn coulant en beginnersfouten zijn toegestaan. Dan slaat het effect toe dat bekend staat als het Peter Principal en gedefinieerd wordt als “in a hierarchy every employee tends to rise to his level of incompetence” . Iemand die na promotie terecht komt op een positie waar hij niet meer naar behoren functioneert vanwege incompetentie.
Ik was lang in de naïeve veronderstelling dat ik van de managers visie en beleid mocht verwachten. Toen ik dat opperde in het bijzijn van iemand van de onderwijskundige staf werd er minzaam geglimlacht. Zijn “managers houden de boel draaiende, voor beleid hebben zij geen tijd” opende mij de ogen. Dat betekende dat ik met mijn ideeën om van onze pabo een taal-pabo te maken, waarmee wij ons landelijk zouden kunnen onderscheiden, bij het management aan het verkeerde adres was. Ik had mij ook al verbaasd dat van de 100 uur die ik had aangevraagd om mijn ideeën verder uit te werken en te concretiseren er slechts 20 waren toegezegd. Artikelen die ik las van andere scholen met degelijk taalbeleid meldden dat de initiatiefnemers op die instellingen juist directieleden waren. Waarom hadden ze elders wel het licht gezien en bleef het bij ons zo donker?
Inmiddels is het tij gekeerd, onder druk van de HBO-raad en door ons college van bestuur dat visie en daadkracht uitstraalt. En de lagen daaronder hebben dat vertaald in beleid. Ze moesten wel, het was een bevel. En het gekke is, er wordt nu van bovenaf naar mij geroepen: “Hé, Van Duijvenboden, doe er ‘ns wat aan, dat taalbeleid dat was toch jouw stokpaardje?” Want delegeren dat kunnen ze. Dat is les 1 van de managementcursus. Luisteren zit pas aan het einde.
Het sneeuwt, er komt geen einde aan. Ik word geroepen, of ik mee ga sleeën. O ja, het is weekend. Het gezin heeft recht op aandacht. Maandag gaan we weer verder met een klus of twee, drie, vier. Liefst tegelijkertijd.

Deze column verscheen in januari 2010 in Advies&Educatie

zaterdag 2 januari 2010

Tijdschrijven

De onderwijsraad bracht half november een advies uit aan het kabinet. Daarin wordt “doelmatigheid” in het onderwijs bepleit. Dat wil volgens voorzitter Fons van Wieringen zoveel zeggen als “met zo min mogelijk middelen je doel bereiken”. Kortom, de raad adviseert de minister om het onderwijsland de broekriem aan te laten halen. Ordinair bezuinigen is het motto, maar dat vieze woord is in het rapport zorgvuldig vermeden. Het gaat hier, zoals zo vaak in het onderwijs, om de centen, niet om de inhoud.
Als hoogleraar onderwijskunde aan de UvA zou meneer Van Wieringen moeten weten dat hij zich niet als magerman is kok op moet stellen. Dan zou de onderwijsraad beter af zijn met een econoom aan het hoofd. Toch meent Van Wieringen dat “ook het onderwijs een bijdrage dient te leveren aan de economische crisis”. Daaruit blijkt dat de opdracht van het kabinet er simpelweg een is geweest waarvan de voorwaarde van de conclusie reeds vaststond: er moet hoe dan ook beknibbeld worden. Van Wieringen had de minister om de oren kunnen slaan met het rapport van de commissie-Rinnooy Kan waarin klip en klaar wordt vastgesteld dat de kwaliteit van onderwijs valt of staat met de rust en ruimte die de leraar heeft voor het voorbereiden van lessen. Maar nee, de onderwijsraad deed braaf wat literatuuronderzoek, hield links en rechts wat interviews - met u misschien? niet met mij in elk geval - en kwam tot de slotsom dat het met de doelmatigheid in het onderwijs slecht is gesteld. Leraren en managers blijken geen inzicht te hebben in de tijd en moeite die zij steken in hun werk. Ze laten zich voortdurend (af)leiden door de oneindige vraag van leerlingen en ouders. Zo’n verspilling van tijd!
Om tot een beter besef te komen van de gedane arbeid dient de docent tijd te gaan schrijven. Het resultaat is bij de onderwijsraad al bekend: het kan allemaal stukken efficiënter. Zeker als docenten in groepen verantwoordelijk worden gesteld voor delen van het beleid. Moet je eens opletten wat een adequate boel het dan wordt in onderwijsland.
Nu zijn leraren al behoorlijk overbelast. Op de dag van het verschijnen van het advies van de onderwijsraad, verscheen ook een onderzoek van TNO naar de zogenaamde ‘zware’ beroepen in het kader van AOW vanaf 67 jaar. Niet alleen had men daarbij gekeken naar fysiek zware beroepen, maar ook welke banen psychisch pittig zijn. Docenten in het voortgezet onderwijs hebben zo’n lastige baan en de collega’s uit het basisonderwijs volgen op korte afstand. Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet verrast was door deze uitslag. Het is zo en we weten het met z’n allen. Dat hoeven wij niet nog eens te bewijzen met een klus erbij.
En tot slot nog een beresterk advies vanuit het veld voor de minister: die onderwijsraad moet u toch eens afschaffen. Wat kost dat allemaal niet.

Deze column is verschenen in Avies&Educatie van december 2009.