dinsdag 18 december 2012

Arriva, arriva!


Stel: het restaurant waar je vaker at, heeft een nieuwe eigenaar. Dat had voor jou niet gehoeven, maar vooruit. De menukaart is oké, dus je besluit de proef op de som te nemen. Ter plekke plaats je de bestelling en krijgt na heel lang wachten een bord dat er teleurstellend uitziet. Een grauwe brij staart je aan. Er komt damp af, maar warm is anders. Is dit echt de boeuf straganoff die je besteld hebt? Gelukkig, de ober is beleefd, aan hem zal het niet liggen, maar voor de rest was je liever thuisgebleven. Na de gepeperde rekening tref je bij de uitgang de gestreste uitbater. Je spreekt je gram uit. Hij heft zijn armen ten hemel: maar meneer, wat wilt u, dit is pas de eerste dag dat we open zijn. Geef ons veertien dagen en de boeuf zal smaken en ogen als boeuf.
Iets dergelijks liet de woordvoerder van busmaatschappij Arriva ons afgelopen maandag weten, de stresstestdag voor de nieuwe dienstregeling. Geef ons veertien dagen en alles klopt. Want veel klopte er niet op de dag dat Arriva het streekvervoer van Connexxion overnam. Arriva, je associeert het met Speedy Gonzales' 'arriba, arriba!' (schiet op!) of in elk geval met het werkwoord arriveren. Helaas kon je het openbaar vervoer deze week met geen van beide associaties in verband brengen. Zo wachtte je op bus 30 die niet kwam. Na verloop van tijd verscheen er wel een 31. "Dit is toch de 30, hoor," liet de chauffeur raadselachtig weten. Dat inchecken niet kon, was dan een voordeeltje, maar de vertraging van 10 minuten en staan tot station Leiden was minder. De terugtocht vanaf station Leiden verliep zo mogelijk nog chaotischer. Nummers en bestemmingen ontbraken op zowel bussen als aanduidingen boven de haltes. Er reden bussen af en aan, chauffeurs schreeuwden vanuit openstaande raampjes welke bus zij reden en op welke bestemming zij zouden koersen. Begeleiders van Arriva in gele hesjes schreeuwden met de handen als toeter om de mond potentiële passagiers toe waar zij in moesten stappen. "Op het meest linkse perron staat nu lijn 1 voor u klaar. Die gaat richting Leiderdorp. O, nee, naar Voorschoten. Nee, toch naar Leiderdorp." Jij wilde naar Katwijk, gewoon naar huis, naar vrouw en kinderen bij de kerstboom. De chauffeur aan wie je jouw bestemming voorlegde, haalde eerst zijn schouders op, pakte toen zijn bustijdentabel en schudde vervolgens na enig zoekwerk mistroostig het hoofd. "Ik zou het even vragen bij die man in het hesje." Even later was je terug. "Ik moet toch echt met u mee, schijnt." Inchecken lukte weer niet, maar de bus ging rijden. Keurig de route van je oude vertrouwde busje 33. Je kwam nog aan ook. Hoewel wat later. Je weet inmiddels wel waar 'arriba, arriba' op slaat. Dat gaat over de wifiverbinding die Arriva biedt. Razendsnel! Dat dan weer wel.



dinsdag 20 november 2012

Spamfilter (het verhaal dat slechts nominatie bleef)

In een eerste opwelling wil ik de Luxaflex dichttrekken, maar ik besef dat ik me daarmee zeker zal verraden. Want dat is de vraag: heeft zij mij al zien zitten? Zo nee, dan mag ik me niet meer verroeren tot zij klaar is. Zo ja, dan maakt het sowieso niet uit wat ik doe. Dan kan ik hoogstens suggereren dat wat op mijn monitor te zien is veel interessanter schijnt, dan al wat zich daarbuiten afspeelt. Om precies te zijn in de tuin van de buren. Nauwkeuriger: onder de buitendouche. In casu: mijn hoogblonde buurvrouw Adora.
Maar eerlijk gezegd, het pleit is al beslecht. Het starre beeldscherm dat een platte tekst vertoont zonder plaatjes maakt geen schijn van kans. Ik lees: de man dacht koortsachtig na. Het staat er niet, maar het is zeker van toepassing, hoewel de warmte die zich van mij meester maakt geen verhoging is.
Ik keer mijn hoofd iets opzij, onmerkbaar, en draai mijn ogen zover mogelijk naar links. Het voelt verre van comfortabel, maar ze verschijnt in beeld. De bevestiging van wat ik al wist, is huiveringwekkend. Niet het feit dat zij daar in evakostuum onder de waterstraal staat, schokt me, maar het lachende gezicht, de zonder twijfel op mij gerichte ogen en haar wuivende rechterarm voelen als klappen met de vlakke hand in het gezicht.
Ze heeft mijn aandacht nu, ik houd het niet meer. Alsof het van buitenaf bestuurd wordt, voel ik mijn hoofd richting zonwering buigen. Ik kijk nu ongegeneerd naar beneden. Als vanzelf komt mijn hand omhoog en zwaai ik. Aarzelend aanvankelijk, maar al snel steeds driftiger, met twee handen uiteindelijk. Adora geeft een spetterende show en ik ben dankbaar publiek dat zich zonder scrupules laat meevoeren.
Het dichtdraaien van de buitendouchekraan zet ook bij mij de knop weer om. Het is mijn linkerhand die de rechter vastgrijpt en in toom moet houden. Heb ik gezwaaid? Heb ik daadwerkelijk enthousiast en met overtuiging zitten wuiven naar mijn ontklede, badende buurvrouw? Die zichzelf nu onderhanden neemt met net zo’n gratis oranje badlaken van het energiebedrijf als ik vorige week ontvangen heb?
Natuurlijk, ik ben een zwaaier, een groeter, een wuiver, ik zeg iedereen gedag, geef knikjes en steek mijn hand op. Ik sta bekend als vriendelijk, spontaan en hartelijk. Maar ze dragen kleren, de mensen die ik begroet, ze hebben altijd iets aan. Ik zoek ze niet op onder de douche om hallo te zeggen, kijk niet om een hoekje als ze in bad liggen.
Als een jaloers kind dat aandacht ontbeert, laat mijn computer horen dat er e-mail binnenkomt. Soms is het fijn als banale zaken je tot de orde roepen. Er kunnen nog zoveel naakte vrouwen onder mijn raam staan, de mail dient gelezen te worden. Ik klik het bericht open en lees de tekst. Spam waarschuwt mijn computer. En dan: Make your tool a gigantic one. Order Viagra now!
Heel sterk is daar opeens dat verlangen naar mijn lang vervlogen kindertijd waarin het leven zo onschuldig en onbezoedeld leek. Had ik mijn moeder nog maar. Die had resoluut de lamellen van de Luxaflex dichtgeklapt. Zij was mijn spamfilter in levenden lijve.
De tuin van de buren is leeg. De tegels zijn nat, de douchekop druppelt na, een spoor van vochtige voetstappen loopt naar de achterdeur. Dan klinkt mijn voordeurbel.



Huid

Willem en Berend Avezaath hadden iets met huid. Zoals de gebroeders Anker iets met advocatuur hadden en Willy en René van der Kerkhof met brillen. Met dat verschil dat Willem huid totaal anders benaderde dan Berend. Waar voor dokter Berend Avezaath de genezing van zieke huid centraal stond, ging het bij Willem Avezaath om het versieren van 's lichaams grootste orgaan. Zijn stiel was bodypainter/tattoozetter, dat van zijn broer dermatoloog.
Met Willem kreeg ik al te maken in zijn beginjaren. Ik zou naar een gekostumeerd bal en Willem kon bodypainten. Zei hij. Hij had twee smaken: de Hulk of de smurf, toentertijd populaire tv-helden. Dat had voornamelijk te maken met de kleuren die hij in huis had. Groen en blauw. Waarvan dat groen eigenlijk naar bruin neigde. Ik koos dus voor smurf. Ik had zelf een bijpassend wit mutsje. Overigens wilde Willem zich snel doorontwikkelen als bodypainter, op lange termijn om beroemd en rijk te worden, op korte termijn om vrouwenborsten te beschilderen. Met zijn penselen zou hij op de intiemste plekken komen. Mij had hij gewoon met een verfroller gedaan. Met buitenbeits op terpentinebasis. Na het feestje zag ik nog weken blauw.
Jaren later stond ik weer bij hem op de stoep. Nu voor een tatoeage. Mijn relatie was inmiddels zo duurzaam en bestendig dat ik besloten had dat de naam van mijn vriendin op mijn linker bovenarm mocht. Bij wijze van Sinterklaascadeau. Ik had geen zin in weer lingerie of sextoys. Met het puntje van zijn tong tussen zijn tanden bracht Willem 'Maria' aan. De a's als hartjes, heel gaaf, hoewel het leek alsof er 'Morio' stond. Maar ik droeg toch voornamelijk lange mouwen.
Omdat mijn verkering met Maria toch van kortere duur bleek dan verwacht, belandde ik nog geen twee jaar later weer bij Willem Avezaath. Of hij iets met die oude tatoeage kon. Weghalen was niet nodig, maar kon het misschien een beetje aangepast? De dame met wie ik inmiddels het bed deelde, heette Marieke, qua naam een geluk bij een ongeluk. Het was voor Willem een fluitje van een cent 'Maria' om te zetten in 'Marieke'. Er waren kniesoren die de tattoo lazen als 'Morioke', maar Marieke leek er heel content mee.
Ze was er trouwens bij toen Willem mij het etiket met haar naam gaf. Het leek mij een goed plan haar te laten zien hoeveel ik voor haar over had. Dat bleek een stom idee. Want al tijdens het tatoeëren hadden Marieke en Willem de grootste lol met elkaar. Of hij haar niet eens mocht bodypainten. Hij had een goede kwast.
En zo kwam het dat ik bij zijn broer Berend Avezaath belandde. Of hij als dermatoloog ook tatoeages verwijderde. Dat deed hij, zeker die van zijn broer, die zulke vreselijke dingen deed met huid. Ik moest maar een afspraak maken met de assistente.
Dat deed ik. Ze was blond, knap en intelligent. Diezelfde avond gingen we samen uit. Ze had een babyzachte huid en heette Margriet. Die naam bracht me aan het twijfelen. Moest ik Berend hebben voor een start met een nieuwe vrouw en een streep door het verleden. Of moest ik Willem verder laten knutselen.


maandag 12 november 2012

Blikken

'Meneer,' zei de man die zojuist energiek de overvolle metro was ingestapt, 'zou ik op uw plek mogen zitten?' De vraag verwarde mij. Ik keek hem niet begrijpend aan. Of onnozel, ik ben sterk in onnozele blikken. 'U zit op een zitplaats voor een invalide,' legde hij uit. Hij maakte gebaren zoals leraren wel doen als iets gecompliceerds aan de orde is. Wiskundeleraren. Natuurkundeleraren.
De man wees op het raam. Daar las ik "zitplaats voor een invalide". Een lolbroek had met stift streepjes op de e's van "een" gezet. Wat de man zei, klopte, ik zat op de plek van één lichamelijk beperkte. Maar wat in 's hemelsnaam was de handicap van die kerel die erbij stond als Hollands welvaren? Hij zag mijn twijfel. Meer passagiers zagen die. Er waren erbij die op het punt stonden zich ermee te bemoeien. Ik zag het aan hun geërgerde blikken. Ze hielden zich in, maar hoelang nog?
Ik flapte het eruit voor ik het wist. Ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen toen mijn woorden de strijd aangingen met de remgeluiden van de ondergrondse. Ik had de schijnbare invalide al één traject laten staan. 'Wat heb je dan?' vroeg ik. De medereizigers keken of ze hun oren niet konden geloven. Nog even en de lynchpartij zou losbarsten. 'Wat zegt u?' zei de man. Hij had een hand achter zijn oor gelegd. 'Ik ben doof, weet u.' Doof? Had ik dat goed verstaan? Dacht de kwartel recht te hebben op een zetel, omdat zijn oren het lieten afweten?
Ik sloeg op mijn hartstreek en trok mijn lippen in fijnstand. 'Pacemaker,' articuleerde ik. 'Moet zitten van dokter. Had u graag terwille willen zijn.' Dat stemmingen zo snel konden omslaan had ik niet voor mogelijk gehouden. Ineens ging er een warm gevoel van begrip door de metro. Zelfs de blik van de dove leek empathisch.

zondag 11 november 2012

Nieuwe ronde nieuwe kansen

Genomineerd voor de Literatuurprijs Zeist: Spamfilter. 203 inzendingen, 20 genomineerden. Spannend! Uitslag a.s. vrijdag in Zeist.

Nuiken

Vierde plek (ex aequo) in Limnisa-schrijfwedstrijd voor 'Nuiken'. Komt ie:

Lang geleden toen ik nog kleuter was, wist ik het zeker: ik zou trouwen met mamma, mijn zus Barbara en de juf. Dat polygamie verboden was, wist ik niet. Er is zoveel dat een vijfjarige niet weet. Barbara, twee jaar ouder, had meer realiteitszin.
‘Mam, dat kan toch niet? Je kunt toch maar met één vrouw trouwen?’
Mijn moeder zat in gedachten verzonken aan tafel. Ze poetste het zilver en had wel vaker stemmingen waarbij ze volledig in zichzelf gekeerd was. Omdat haar antwoord uitbleef, riep ikzelf, overtuigd van mijn gelijk: ‘Dat kan wel. Dat kan makkelijk. Een trouwkoets heeft twee bankjes, daar passen vier mensen op.’
Ik kwam met argumenten die steek hielden. Had ik laatst niet bij de kerk een prachtige bruid en bruidegom uit een romantisch rijtuigje zien stappen? Nieuwsgierig had ik een blik naar binnen geworpen en de zee van ruimte geconstateerd. Daar kon je wel met z’n tienen in! Maar zo eenvoudig bleek Barbara niet te overtuigen door een kleuter.
‘Jouw juf heeft al een man.’
‘Niet!’
‘Wel, ze heeft een trouwring.’
Een ring? Hoezo een ring? Een mooie jurk had ze. Wit met bloemetjes. En een rode met witte stippen, net als de paddenstoel van kabouter Spillebeen. En prachtige krullen rondom het allerliefste gezicht van de hele wereld.
‘Ze gaat ook met mij trouwen.’
‘Dat kan niet. Mam, dat kan toch niet?’ Nog steeds volgde geen bevestiging van onze moeder. De poetsdoek in haar handen ging stevig heen en weer, maar haar blik was leeg. In navolging van mamma hield ik mijn mond. Barbara kon zeggen wat ze wilde, mij bereikte ze er niet mee. Als ik met de juf ging trouwen, dan was dat zo. En ook mamma was de bruid, die had zéker geen man. De enige twijfel die was ontstaan gold bruid nummer drie, Barbara. Als ze zo bleef zeuren deed ze niet meer mee.
Nu Barbara haar betweterigheid ondergraven zag door klaarblijkelijke onverschilligheid en zij in moeder geen medestander trof, vond ze het nodig het gesprek een wending te geven. Ze wilde mij hoe dan ook uit de tent lokken om met mijn onnozelheden af te rekenen.
‘Ga je dan met al je vrouwen in een bed liggen?’ De vraag was te dom om te negeren.
‘Hoezo? We gaan met een koets naar de kerk en ...’
‘Nee, dombo, daarna, als je getrouwd bent.’
Ik zag mijn slaapkamer voor me met daarin vier bedden op een rij. Een beetje als bij de zeven dwergen uit de film van Sneeuwwitje. Of nee, twee stapelbedden, zoals in het vakantiehuisje deze zomer.
‘Je moet toch slapen,’ stelde ik nuchter, ‘we hebben een stapelbed. En ik mag boven. Jij niet.’
Barbara keek mij smalend aan. Ze had ervoor kunnen kiezen mij verder te sparen, maar ze dramde door.
‘Nee joh, ik bedoel zo’n groot bed als mamma heeft. Ga je daarin met ons slapen?’
Ik probeerde moeders bed voor te stellen. Ik lag tussen de juf en mamma in. Barbara rolde er bijna uit, maar daar had ze het zelf naar gemaakt.
‘Ja, waar anders?’ antwoordde ik stellig. Dat het Barbara niet zozeer ging om de slaapplaats besefte ik niet. Zij bedacht de ongebruikelijke voorstelling van drie vrouwen en één man tezamen in één bed. Of eigenlijk de absurde combinatie van een juf, een moeder, een meisje en haar kleuterbroertje verenigd tussen de lakens. Maar zelfs dit beeld was haar niet bizar genoeg. Voor een zevenjarige hield ze er vreemde ideeën op na.
‘Bloot?’
‘Bloot?’ Ik wist niet of ik het goed verstond.
‘Ja, hoe moet je anders baby’s maken?’
Deze onbegrijpelijke woorden en haar triomfantelijke blik daarbij waren mij teveel. Nu werd helder dat wij geen gesprek hadden gevoerd. Van begin af aan had Barbara onze woordenwisseling beschouwd als een jachtpartij met zichzelf als jachtluipaard en mij als voortvluchtige gazelle. Elke bocht die ik in mijn ontsnapping poogde te maken wist zij recht te trekken. Mijn lot stond vanaf het begin al vast. Ze had me bij de staart en mijn strot zou weldra volgen. Ik zweeg, keek hulpeloos naar moeder die nog steeds geen sjoege gaf.
‘Hoe moet je anders je zaadje in onze spleetjes stoppen?’
Ik zag de bak met donkere, vochtige aarde voor me die de juf op een dag in de vensterbank had gezet. Alle kinderen kregen een witte pit.
‘Jullie mogen straks allemaal je zaadje in de aarde stoppen,’ vertelde de juf met haar vriendelijkste glimlach. Hoe ik die bak moest rijmen met vier blote mensen in een tweepersoonsbed was me een raadsel. Maar nog kende Barbara geen medelijden. Haar slotoffensief volgde in hetzelfde mistige jargon.
‘Jij moet met ons nuiken.’
‘Nuiken?’ Ik kende duiken en ruiken, maar van nuiken had ik nog nooit gehoord. Als definitieve strottenbijter vond ik het een beetje tegenvallen. Barbara zelf was blijkbaar ook niet helemaal overtuigd van deze afrekening, want ze keek onzeker naar moeder. Het rare woord bleek een ontdooiende werking te hebben op moeder en daarmee werd het nog raadselachtiger. Moeder staakte het poetsen en legde de zilveren kaarsensnuiter op tafel. Op haar gezicht verscheen een uitdrukking die niet veel goeds voorspelde.
‘Barbara, wat zei jij daar?’ Mamma mocht dan ontdooid zijn, haar stem was kil en ijzig. Ik moest denken aan de heks uit Sneeuwwitje. Barbara rilde, probeerde moeders blik te ontwijken door naar het plafond te staren. Van haar bedillerige houding was weinig over, de rollen waren herschikt. We wisten hoe genadeloos moeder haar slachtoffers uiteen kon rijten zonder aanzien des persoons. Om die reden was zij berucht in de straat en werd zij gevreesd door haar eigen kroost, hoe klein ook. Voortdurend waren wij op onze hoede voor de onvoorspelbare grillen waaraan moeder zich overgaf. Het verbaasde mij dat Barbara zo naïef was geweest met haar “nuiken” moeders grenzen van het toegestane te overschrijden. De vernedering van haar broertje had blijkbaar prioriteit gekregen, de gevolgen had zij voor lief genomen of was ze gladweg uit het oog verloren.
Langzaam kwam moeder overeind. De ogen als kolen in het lijkbleke gezicht, haar gekromde rug en de handen als vooruitgestoken klauwen deden het ergste vermoeden over wat zou volgen. Als de revanchegedachte ‘net goed’ al in mij opkwam, dan slechts voor een fractie van een seconde. De huivering die zich van Barbara meester maakte en bij haar een onbeheerste snik teweegbracht, riep ook bij mij de waterlanders boven.
‘Kom jij maar eens mee naar de keuken, jongedame, dan zal mamma je leren wat we doen met kinderen die rare woorden zeggen.’ Haar spreken leek op grommen, haar gekromde vingers grepen Barbara bij arm en haren en onder het slaken van een dierlijke angstkreet werd mijn zusje afgevoerd.
De geluiden uit de keuken waren afgrijselijk. Ik hoorde een kraan, getrappel van voeten, gesmoorde kreten en moeders stem die onafgebroken dezelfde frase herhaalde.
‘Dit doen we met kinderen die rare woorden zeggen!’
Ik stak snikkend mijn vingers in mijn oren, liet mij languit vallen op de bank en begroef mijn hoofd onder de kussens. Stil werd het niet.

Die avond, ik lag al in bed, luisterde ik ingespannen naar eventuele geluiden die uit de belendende slaapkamer kwamen. Ik was klaarwakker en ik kon mij niet voorstellen dat Barbara de slaap kon vatten na wat die middag gebeurd was. Bovendien had ik nog een verrassing voor haar die perse voor het slapengaan afgegeven moest worden. Ik mocht dan klein zijn, wat troost kon betekenen wist ik als geen ander. Door op een dag als vandaag mijn bed te verlaten zonder dringende reden liep ik natuurlijk een risico, maar dat had ik ervoor over.
Vanonder mijn bed pakte ik mijn cadeau voor Barbara. Het was leuker geweest als het was ingepakt, maar het moest maar zo. Zachtjes opende ik de deur, liep op mijn tenen over de overloop en duwde de kruk van Barbara’s slaapkamerdeur naar beneden. Toen ik door de kier de schemerige kamer in keek, zag ik dat Barbara met een ruk overeind schoot. Ze was nog steeds op haar hoede.
‘Wat moet je,’ klonk het afgemeten. Dat snapte ik. Ze had genoeg aan zichzelf. Gelukkig moest ik écht iets. Even kijken hoe het met haar was. Even iets geven om haar op te fleuren.
‘Ik heb iets.’
‘Wat?’
‘Een cadeautje.’ Voorzichtig hield ik het potje met mijn linkerhand vast, terwijl ik met mijn rechter de deur sloot. ‘Een potje, een potje met een zaadje.’
‘Een potje wat?’
‘Nou, je weet wel Bar, wat je vanmiddag zei, een potje nuiken.’ Ik reikte haar het bakje aarde aan, waarin ik vanmiddag eigenhandig een zonnebloempit had gedrukt.
‘Morgen komt er een bloemetje uit.’
Ze glimlachte. Waarschijnlijk was het de eerste lach sinds die akelige middag.
‘Dankjewel,’ zei ze zacht, toen ze de plant in wording op haar nachtkastje zette. Ze sloeg haar laken en deken uitnodigend opzij, zodat ik dicht tegen haar aan kon kruipen. Haar nachtpon voelde zo zacht en haar luchtje was zo bedwelmend dat ik binnen de kortste keren onder zeil ging.


vrijdag 9 november 2012

Cijfertjes

Ik ben een man van letters niet van cijfers. Leg mij niet hoe uit de hypotheek tot stand komt, reken mij niet voor wat ik tot nu toe aan pensioen heb opgebouwd, allemaal verspilde moeite. 1. Het boeit me niet; 2. Ik snap het niet. Een en ander zal verband houden met elkaar. Kijk, letters leveren een verhaal op, verhalen zijn de essentie van het leven. Ieder mens heeft verhalen, sommigen schrijven ze ook nog op. Leuk. Maar cijfers zijn kil. We gaan 16 miljard bezuinigen. Fijn. Dit brood kost 2,40. Worden we warm van. U heeft de jackpot van 1 miljoen gewonnen. Weten we dan ook weer. Van Katwijk naar het Lago Maggiore 1059 kilometer. Flink stuk, zeg. Te zakelijk, te berekenend. Rekenen en wiskunde zijn echt overschatte vakken. Tijdverspilling. Doe liever iets met taal. Sterker nog, wat zou rekenen zonder taal zijn? Niets, helemaal niets.
Net nog iets met een getal moeten doen. Om precies te zijn het getal 15. Ik moest 15 dozen laminaat naar de zolder tillen. Dankjewel 15! In dit geval had ik voor 2 nog enige sympathie kunnen opbrengen. Of wat dacht je hiervan: een paar weken geleden moest ik 30 gipsplaten van elk 2.30 m naar de derde verdieping transporteren. Dankjewel 30! Ze zijn inmiddels verwerkt in een wandje. Dat kostte uren, wat zeg ik, dagen. Daarna kwam het schilderwerk, zeker 4 potten verf zoog die wand. We spreken dan toch snel over een eurootje of 55.
Tot slot: de politiek: kunnen ze het daar wat minder over de getallen hebben en wat meer over de mens achter de getallen. Dank Diederik en Mark.

dinsdag 30 oktober 2012

Mopperkont

Ze noemen mij mopperkont. Dat ben ik ook -soms- maar wat wil je? Ze kunnen verdorie mijn achternaam niets eens spellen. Of erger nog, ze verbasteren 'm met die ergerlijke voorde-variant. Onzorgvuldig! Kijk uit je doppen, zou ik zeggen. Hoe moeilijk kan het zijn! En dan nog iets: waarom heeft deze intercity nu weer géén wifi! Dan weer wel, dan weer niet, geen peil op te trekken. NS, maak je keuze. Voor wél natuurlijk! En laat die zijden sok van een conducteur zijn waffel dicht houden met z'n 'we arriveren acht minuten te laat op station Haarlem vanwege een rood sein'. Rijden met die handel. Op groen die seinen. Zorg nou 's dat je op tijd bent. Daar word je voor betaald. Enig idee hoe duur zo'n jaarabonnement is? Dan wens ik als betrouwbaar consument wel waar voor m'n geld. En wifi, en op tijd, en niet zo zeiken door die intercom. En waarom heeft een iPad niet eens een fatsoenlijk tekstverwerkingsprogramma met een flinke delete-knop? Steeds dat gebemoei met spelling, hoofdletters en spaties. Ik maak zelf wel uit wat ik wil typen!
En voor ik het vergeet: kan de leiding van busbedrijf Connexxion dit weekend nog een begin maken met het ontslaan van chagrijnige buschauffeurs? Zodat ik daar a.s. maandag al profijt van kan hebben. Thanks!
Dus hoezo 'mopperkont' als de rest van de wereld het zo laat afweten?

vrijdag 26 oktober 2012

Secondeman

Als hij 's ochtends opstaat, begint het al, het leven in de seconde. Wekker, trap, ontbijttafel, broodje, theetje, krant. Met het oog op de klok, in afgemeten momenten, tjak tjak tjak. Zo rustig als het hart in de nacht klopt, ondanks de heftigste dromen, zo snel lopen de slagen op als de nieuwe dag start. Het is geen haast, het is aaneensluitende opeenvolging en opeenvolgende aaneensluiting. Compact het leven leiden, ingedikt voorwaarts, wonen in de seconde. Zo begon het bestaan, verwekt in een mum - zo zal het eindigen, met de laatste snik.
Ontbijttijd kort, aankleedtijd inclusief schoenen korter, treuzelloos naar de bus. Van bed naar bus in 37 minuten en 6 seconden. Bus arriveert in 1 minuut. Timing! Mogelijke vertragingen: interessant artikel in ochtendkrant, hete thee, nóg een boterham met hagelslag, passende kleding bij elkaar zoeken, tube tandpasta leeg, snee door te fanatiek scheren, geen pleisters in de buurt, één sok kwijt, veter breekt, sleutel onvindbaar, al onderweg naar bus ontdekken dat paraplu nodig is.
Secondeman leeft in illusie, denkt tijd te kunnen sparen. Een stapje sneller, grotere stappen, een hoekje afsnijden door het gras, de sjaal onderweg omknopen. Tijd winnen. Voor wat? Meer tijd bij de bushalte? De schoenveters zorgvuldiger strikken? Nog een keer voor de spiegel een hand door het haar voor de gewenste nonchalance? Onzin.
Tijd is tijd, secondeman, vroege tijd, late tijd, snelle tijd, trage tijd. Tijd. Een opeenvolging van momentjes, secondelang, altijd. Tot tijd het af laat weten. Dan is het tijd voor rust. Een eeuwigdurende uitslaapsessie. Waarop nooit ontbijt volgt. Of alleen maar.

zondag 14 oktober 2012

12 oktoberl

Ik moet bekennen: dat valt nog helemaal niet mee zo'n schrijfmarathon. Voordat ik het weet ben ik een week verder. Kan nu wel zonder gesjoemel melden dat het écht 12 oktober is. De verjaardag van mijn broer. 12 oktober is ook de dag dat de herfstvakantie begint. Voor anderen dan. Ik ben ook wel toe aan een paar daagjes vrij. Ik ben gewoon moe. En waar leidt dat toe: prutswerk. Neem nu dit stukje. Waar gaat het in hemelsnaam over! Als dit het gevolg is van een schrijfmarathon, dan kap ik ermee. Ben benieuwd of dit broddelwerk de blog haalt.

5 oktober

Bekentenis: het is vandaag 3 oktober. Ik heb vooruitgewerkt en daarmee vals gespeeld. Alsof ik meedoe aan de marathon en kilometer 32 t/m 37 oversla, omdat ik die thuis al rond de tafel had gerend. Op 3 oktober kun je niet schrijven over 5 oktober. Tenzij je in de toekomst kunt kijken. Dat kan ik (nog) niet. Ik volg momenteel wel de cursus daartoe en het lukt mij na een les of drie toch al een waarheidsgetrouwe voorspelling te doen van drie kwartier vooruit.
Vals gespeeld dus. Ik moet gestraft worden. Geen diskwalificatie aub. Wat te denken van een dag geen taart eten. Lekker makkelijk, hoor ik rancuneuze lezers denken. Ehm, zonder schoenen en sokken naar het werk. Ja, goed, doe ik. Schoenen en sokken passen nog net in mijn tas. Het perron voelt lekker koel aan mijn voetzolen.

zondag 7 oktober 2012

4 oktober: dierendag

Hij had geen dieren. Goed, er zwom een goudvis in een kom op een kastje, maar dat was eigenlijk niet meer dan een attribuutje in de inrichting. Die je weliswaar eten moest geven en verschonen en die zonder toedoen van batterijen of accu's rondzwom, maar voor de rest net zo onopvallend als de telefoon of de stoelpoot. Hoewel de vergelijking met de telefoon compleet mank ging. Wat een lawaai maakte dat ding als hij ging in de geplavuisde splitlevel van zijn nieuwe huis. De goudvis deed hooguit blub. Als hij het vissenvoer op kwam halen aan de oppervlakte. Blub was eigenlijk hap. Wie weet hoelang de vis nog te leven had? Die vraag stellen was onnozel. Hij vroeg zich toch ook niet af wanneer de telefoon het zou begeven?

woensdag 3 oktober 2012

3 oktober

Op 3 oktober stond hij weer vroeg op. De bus was voor de helft gevuld. Dat hield ongetwijfeld verband met de viering van Leidens Ontzet. Hij was benieuwd of er die avond hutspot op tafel zou komen. Voor zijn gevoel luidden wortelen en uien de winter in. Zoals raapsteeltjes het voorjaar aankondigden. In de krant had hij onlangs gelezen dat de Zuidlaardermarkt op 15 oktober voor veel Zuidlaarders betekent dat de kachel voor het eerst aan mag. Koukleumers zouden zuchten van verlichting slaken als het eenmaal zover was.
In zijn huis kon de kachel niet aan. De energieneutrale woning had een constante temperatuur van om en nabij de 21 graden. Niet aan, maar ook niet uit dus. Hij vroeg zich af of die constantheid een gunstige invloed had op zijn gestel. Hij hoopte het maar. Meer dan hopen kon hij niet doen. Hopen dan maar in plaats van de kachel uit of aan te zetten.
Hij stapte uit de bus en liep langs het onbegonnen feest in Leiden. Weldra zou het aanvangen. Kermisherrie en ander feestgedruis zou niet van de lucht zijn.

dinsdag 2 oktober 2012

2 oktober

Het begon al goed, een dag te laat begon hij met de schrijfmarathon, 2 oktober in plaats van de voorgeschreven 1 oktober. Hij nam zichzelf voor dan ook 1 november als einddatum in te stellen en niet 31 oktober, zoals eigenlijk hoorde. 2 oktober begon overigens goed. Nadat hij zich geschoren had - gladder dan ooit - nam hij plaats in het openbaar vervoer: eerst bus 33, vervolgens in de trein naar Amsterdam Centraal van 7:27. Die miste hij de laatste tijd steeds - geen nood, tien minuten later kwam er weer een - maar nu was de trein een minuut of vijf te laat. Daar hoorde je reizigers eigenlijk zelden over: vertragingen die goed uit komen. In bus en trein las hij "De man zonder ziekte" van Arnon Grunberg. Een mooi boek dat hij in Leiden al bijna uit had. En nog voor station Heemstede-Aerdenhout daadwerkelijk uit had. Zijn vrouw zou die avond zeggen: 'Heb je 'm heus al uit? Ik reserveer 'm voor de herfstvakantie.' En zo geschiedde.

woensdag 26 september 2012

Ergens beginnen

In de kantine van de opkrabbelende hogeschool in Haarlem is het goed toeven. Eerst eet ik soep, daarna een broodje krab(?) en tot slot een banaan. Een goede bodem voor het geven van een cursus over taalvernieuwing aan een elftal geïnteresseerde juffen uit Noord-Holland. Van Heerhugowaard tot IJmuiden, van Haarlem tot Zandvoort. Ze komen om taalspecialist te worden, ik help ze op weg. Een dankbare taak. Ik koester de illusie aan de basis te staan van ietsje beter taalonderwijs. Op elf scholen in Noord-Holland. Je moet ergens beginnen. Anders komt er nooit van.

vrijdag 21 september 2012

Canadezen

Zit ik dan, in Roden, met koffie en appeltaart, omdat ik het verdiend heb. De Konditorei heet het tentje en de bezoekers zijn zonder uitzondering 70+. Uiterst vriendelijke bediening die mij de punt mét slagroom adviseert. Kan ik weigeren? Nog geen minuut later ben ik bediend met een zangerig 'asteblief'. Ze knikt naar het kartonnen bord in plastic en de tas met de banier van de stichting die ik door half Nederland heb gesleept. Meneer is nogal wat van plan met al die spullen. U moet in de bibliotheek zijn? Een leescampagne voor scholieren? En daarvoor komt u helemaal uit het westen? Ja, mevrouw, wij bij de stichting vergeten ook het platteland niet. Ik wilde vroeger al zendeling worden en kijk nu 's. Weer een doel bereikt, weer iets af te vinken. Tous bejaard Roden luistert geïnteresseerd mee. Meneer komt uut Amsterdam om onze jongeren an 't lez'n te krijgen. Wat een opgaaf! Succes hoor! Tevreden leun ik achterover en geniet van de taart en koffie. Zo moeten de Canadezen zich gevoeld hebben toen ze Nederland bevrijdden.

woensdag 19 september 2012

Ledigheid

Ik mag graag klussen. Not. Maar het is bij tijd en wijle onvermijdelbaar. Stel je koopt een nieuw huis. I did. Dan dient klussen zich aan als de oprit van een snelweg: je moet doorrijden en snel ook en er is geen weg terug. Waar een wil is, is een weg, maar in dit geval, in mijn geval, is er veel onwil, maar nog steeds geen weg terug. De lampen moeten hangen, zeker nu de donkere tijden naderen, de wc-rolhouders dienen geplaatst, zeker bij regelmatig toiletbezoek, en dat is er. Maar lampen en wc-rolhouders zijn tot daar aan toe. Wat ook moet zijn de heftige klussen: gordijnrails op 3.80 m hoogte, schilderijophangsystemen op 4.00 m hoogte - je wilde splitlevel, dan zal je splitlevel krijgen ook - de trappenhuizen gestructuurverfd, kamers maken op zolder, rekken zetten als tuinafscheiding... En dat alles in de vrije tijd. Die ik graag in ledigheid doorbreng. Want ik ben aartslui. Geef me een bank en ik weet er raad mee: ik ga languit. Ogen stijf dicht. Want doe ik ze open, dan zie ik het plafond. Dat zich weliswaar op 4.00 m hoogte uitstrekt, maar waar de elektriciteitsdraden uitdagend wuiven op de plek waar eigenlijk een lamp zou moeten hangen. Hoe gaan we daar in godesnaam bij komen zonder gevaar voor eigen leven? Even niet aan denken maar.
Hieronder het valse beeld van de projectontwikkelaar: tevreden mensen in een klusvrije straat genietend van altijd mooi zomerweer.

woensdag 5 september 2012

Voldoening

Je bent pas verhuisd en zodoende zoekende naar nieuwe snelle routes naar het werk. Google maps is handig, maar brengt niet echt uitkomst over de weerbarstige werkelijkheid van opgebroken fietspaden, verkeerslichten, onhandige rotondes waar snelverkeer voor mag en wegen vol drempels die je de rug kosten. De routes dienen proefondervindelijk gevonden te worden en dat gaat niet altijd van een leien dakje.
Zo belandde ik tijdens mijn eerste poging in Oegstgeest in plaats van Leiden en daar kon ik mijn route niet vervolgen vanwege een afgesloten brug. Natuurlijk kwam ik uiteindelijk wel waar ik wezen moest, maar de 40 minuten die me dat kostte, gaf me het gevoel toerist te zijn in eigen streek 's morgens om kwart over zeven op een reguliere werkdag. Er was één voordeel: die tijd kon ik aanzienlijk verbeteren.
Inmiddels, na diverse pogingen, rijd ik de vlotste route. Die start in een onnatuurlijke noordoostelijke richting, maar leidt dankzij bochten en rotondes gaandeweg naar het zuidoostelijk gelegen station Leiden Centraal in 25 minuten.
De terugweg gaat zo mogelijk nog sneller. Dan mag ik mezelf meer in het zweet rijden. Thuis doen ze niet zo moeilijk over een T-shirt met natte rug, bovendien liggen er plenty droge in de kast. De retourtocht levert ook medefietsers op, zonder uitzondering mannen op stoere fietsen met tientallen versnellingen die je stoïcijns voorbijrijden schijnbaar zonder enige inspanning te leveren. Zodra ze mij passeren ga ik natuurlijk in hun wiel. Ze houden mij uit de wind. Vaak gluren ze even achterom, want ze houden niet van parasieten in hun kielzog. Vervolgens wordt er nog een tandje bijgezet en moet ik afhaken. Dat overkwam mij maandag. De man voor mij, een tengere vijftiger in een ruitjesoverhemd, wist mij af te schudden ter hoogte van de Flora in Rijnsburg. Ik dacht: bekijk het lekker. Om me na een zware werkdag het snot voor ogen te rijden, nou nee. In de verte zag ik hem de Brouwerstaat induiken. Zelf nam ik de route door het oude dorp, rechttoe, rechtaan. Tien minuten later was ik bij de rotonde die toegang biedt tot Katwijk Noord. Wie schetst mijn verbazing toen ik linksaf wilde slaan en vlak daarvoor voor de tweede maal gepasseerd werd door stumpende ruitjesbloes. Met zijn dwaze Brouwerstraat-route. En met net zo'n natte rug als ik. Jee, wat een voldoening. Ontspannen fluitend nam ik de laatste 200 meter. Iets van Bach meen ik. Of Dylan. Daar wil ik van af wezen.

woensdag 29 augustus 2012

Mind the gap

Een man en een vrouw stappen verhit in op station Kingsbridge - Piccadilly Line richting Cockfosters. Met teveel bagage en teveel gewicht van zichzelf. Ik schat ze zeker 65. Hij neemt zijn bril af en droogt het gezicht met de mouw van zijn overhemd. Zij vindt al struikelend een vrije plek en moet daarbij haar hutkoffer op wieltjes loslaten. Tegelijkertijd trekt de metro op. De onbeheerde koffer valt om tegen de andere twee en het domino-effect blijft niet uit. Met de man als laatste dominosteen. Gelukkig is er een paal. Daar slaat hij tegenaan, maar hij gaat wonder boven wonder niet languit. De vrouw roept nu door de trein - alsof iemand het wil weten - dat zij niet zo vaak met de metro gaan. Vandaar de verhitting. Vandaar de clumsiness. Ze blaast haar haar omhoog en wuift zichzelf koelte toe met het metrokaartje. Hij krijgt de koffers onder controle door erop te gaan zitten. In- en uitstappers op Greenpark, Piccadilly Circus en volgende stations struikelen erover en schampen schenen. Daar heeft de man geen boodschap aan. Het metroschema, het elektronisch mededelingenbord en de omroepster laten weten dat het volgende station Temple is. Visitors voor het British Museum moeten hier uitstappen. Als de trein stilstaat en de deuren open zijn geklapt schrikken man en vrouw op. Zij (in het algemeen): "Dit is toch niet Temple? Is dit echt Temple?" Hij (tegen haar): "It's Temple, sweetheart, hurry up." Net op tijd, nee, net te laat, want de koffers komen klem te zitten, rollen ze naar buiten. Verdwenen zijn ze. Vermoedelijk 'in the gap between the train and the platform'. Want die herhaalde mededeling hadden ze ook gemist.

maandag 13 augustus 2012

Macht

Mensen willen macht, heersen over anderen. Ook als zij niet in die positie zijn. Neem de man die het zeil komt leggen. Een stukje vinyl van 4 bij 5, €5 de vierkante meter. Om de vloer van de berging mee te bedekken. Uitrollen, hier en daar wat snijden, klaar. Maar nee hoor. Zeilenlegger wil de klant graag even een dilemmaatje opleggen. Toch even de verhoudingen laten voelen. Hij, de expert, en ik, de leek. Die dacht voor een dubbeltje op de eerste rang te kunnen zitten. Lopen.
'Moet het op deze ondergrond?'
'Meer vloeren heeft deze berging niet, dus ja.'
'Niet zo'n egale vloer, hè.'
'Het is maar een berging.'
'Met die putten en pitten zal het geen lang leven hebben. Dun spulletje, hè?' Hij neemt het zeil demonstratief tussen duim en wijsvinger.
'Gaat u er veel over lopen?'
'Verwacht u een antwoord in meters? Kilometers?'
'Nou ja, ik wil maar zeggen dat het niet aan mij ligt als de boel scheurt.'
'U waarschuwt zogezegd.'
'Ik waarschuw ja.'
'U verbiedt het niet?'
'Het is uw vinyl.'
'Het is mijn vinyl.'
'Ik leg wel, hoor, maakt mij niet uit.'
Precies. Het is zo mooi als mensen hun plek weer weten. En mijn zeiltje ligt prima. Ik loop erover op sokken en mijd de bobbels en gaten. Niks aan het handje.

zondag 29 juli 2012

Mobiele boodschappers

Je ziet het steeds vaker in de supermarkt: jonge kerels - twintigers, dertigers - die door hun partners om boodschappen zijn gestuurd. Eenmaal bij de plaatselijke grootgrutter aanbeland trekken zij vanaf schap 1 de mobiel voor overleg met het thuisfront.
'Ja schatje, met mij. Op het lijstje staat rode paprika, maar is gele ook goed?'
Het zijn vragen gesteld uit onzekerheid, maar voor betreffende jongelingen zijn het existentiële aangelegenheden.
'Hallo, nog een keer met mij. Welke vanillevla bedoel je eigenlijk, want er zijn hier wel zes soorten. Die we altijd hebben? Zo'n geel pak? Met 0% vet?'
Of: 'Hoi, weer met mij. Ik heb de advocaat gevonden, maar de advocado zie ik nergens.'
Of: 'Hoi, nog wat. Er is nu een aanbieding van wc-papier: 32 rollen voor 2 euro. Zal ik die maar doen? Niet? Hoe bedoel je "schuurpapier"?'
Ondanks alle vertragende ruggespraak raakt de boodschappenkar toch vol. En zonder aarzeling nemen veel onzekere mannen het gangpad van het bier. Vaak een kwestie van simpel stapelen. Het venijn van boodschappen doen zit 'm echter in de staart. Op het laatst kan ergernis toeslaan.
'Hallo, ik ben nu die hele zaak door geweest, maar die inlegkruizen zijn echt onvindbaar!'
Sommige mannen zijn zo gebaat bij mobiele telefonie.

maandag 9 juli 2012

Amsterdamse poortjes



Je kunt Amsterdams een authentiek en zangerig accent vinden, op vrijdagmiddag om 5 uur - moe en de werkweek zat - klinkt het gewoon zeikerig. Zeker als het wordt uitgesproken door zo'n in reflecterend geel gehesen metro-oppasser die denkt dat hij je terecht moet wijzen. Toen ik de metrohal verliet, weigerde het poortje en gloeide het lampje niet groen, maar rood op. Geelhes zag het gebeuren en rook zijn kans op passagiertjepesten.
'Je pas deugt niet,' was zijn voorbarige conclusie in onvervalst hoofdstedelijks. Hij kauwde kauwgom met open mond. Er glom een gouden tand. Ik dacht: je deugt zelf niet, maar bracht dat net op tijd naar buiten als ' Je apparaat deugt niet' met exact dezelfde lijzig Amsterdamse tongval als waarmee hij mij had aangesproken. Zijn kauwen stokte en zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes.
'Wat is dat?' vroeg hij dreigend.
'Wat is wat?' deed ik onnozel.
'Dat toontje. Neem me niet in de zeik, vriend.'
'Welk toontje bedoel je?' ging ik Amsterdams verder.
'Je staat me gewoonweg na te praten, brillenjood.'
Brillenjood. Dat iemand mij zo had genoemd was zeker 40 jaar terug. Ik was even van slag. Niet lang.
'Dus jij wou zeggen dat jij dat toontje wel tegen mij mag gebruiken, maar ik niet tegen jou? En over welk toontje hebben we het nu helemaal, bedoel je dat spraakgebrek waarmee jij praat?'
Weer hielden zijn kauwende kaken in. Nadenken en kauwen gingen blijkbaar niet samen. Als slim bakboord was, keek hij nu stuurboord. Na enige seconden vond hij zijn tong terug. Intussen vond ik een doorgang die wel werkte. Hij riep me na, zijn Mokums galmde door de metrohal, iedereen op weg naar een vrij weekend luisterde mee.
'Luister 's, provinciaaltje, Amsterdams is m'n moerstaal. Dat is geen toontje en ook geen spraakgebrek. Ik kom uit de Pijp!'
Ik moest nu doorlopen anders zou ik mijn trein missen. Maar ik kon het niet laten even om te kijken - al was het maar om te zien of hij niet achter me aan kwam. Hij stond bij de poortjes, de armen theatraal gespreid, de kin in de had-je-nog-wat-stand. Ik had nog wat. Dit keer was het mijn stemgeluid dat schalde in accentloos ABN.
'Misschien beter als je voortaan in die pijp blijft, sukkel.'
Het sloeg nergens op, het had geen zin, maar o wat luchtte het op. Er wachtte mij een heerlijk weekeinde. Zelfs de trein was op tijd.

zaterdag 30 juni 2012

De dag dat alles anders was

Ik stapte wel vaker met mijn goede been uit bed, maar zelden was dat het begin van een dag waarop alles anders was. Het liep al ongewoon in de bus waar ik tegenover een fors uitgevallen dame plaatsnam. Onze knieën raakten elkaar, op zich niets om verontrust over te zijn. Maar toen ze haar bonkige hoofd naar rechts draaide viel mijn oog op de blauwige gloed van haar huid. Hoe gladgeschoren ook, die huid verborg baardgroei. Stoppels van oor tot kin en ver daar voorbij. Ik vergiste mij niet, ik zat tegenover een kerel. Nu ben ik van mening dat iedereen overal en altijd vooral alles moet doen en laten wat hij of zij wil, maar met deze vrouw c.q. man tegenover mij viel het niet mee de vleesgeworden tolerantie uit te hangen. Mijn van verwarring omlaag gedraaide blik hielp daar niet bij. Ik werd nu geconfronteerd met een paar typische mannenstaken, zwaar behaard, die halverwege de dijbenen verdwenen onder een flodderig zomerrokje. Normaal gesproken houd ik me niet bezig met de vraag over het eindpunt van dijen, maar nu dacht ik er een busrit lang aan zonder dat er een bevredigend antwoord kwam. Bij het uitstappen liet ik de, eh, vrouw volgens etiquette voorgaan, maar ook dat gaf frictie in mijn hersenpan. De gebruikelijke feminiene vormen die het rokje hadden moeten laten bollen ontbraken en voor hoe het zich op hoge hakken naar de uitgang begaf was slechts het woord strompelen van toepassing. En bestonden er echt rode schoenen maatje 44 met naaldhakken? Dit zou de laatste vraag niet zijn op vrijdag 29 juni.
Want toen het manwijf uit zicht gewankeld was, dienden zich nieuwe ongerijmdheden aan. Zo bleek de trein een vliegtuig, de conducteur een ijscoman en De Spits, die ik had meegegraaid op het station, dat eigenlijk een haven was, De Spons te heten. Maar het ergste moest nog komen. Mijn bestemming had Den Haag moeten zijn, maar het plein waar ik mij bevond na de wildste taxirit ever was ontegenzeggelijk de Dam. Zonder monument weliswaar, maar de Eiffeltoren misstond niet. Een volwassen kerel kan heel wat hebben, maar in veel te grote kleren en gezeten in een buggy kun je nog maar een ding: huilend om je moeder roepen. Zelfs dat klopte niet: ik krijste schaterlachend om mijn vader. Ik wist wel wat er aan de hand was: ik zat gevangen in een nachtmerrie. Toen viel ik in slaap.

maandag 25 juni 2012

De strijd van Donna

Het onophoudelijk zoeven van de wieken van de windmolens wende nooit. Het waren er vijftien, samen goed voor 45 megawatt, ruim voldoende capaciteit voor 30.000 huishoudens. Donna zette de tv aan, een oude bak, een stroomslurper die ondanks het centraal antennesysteem en het jaargetijde vooral veel sneeuw gaf. De coaxkabel had zijn beste tijd gehad, evenals het behang, de vloerbedekking en de hond. Hector was schurftig en winderig, te oud voor de teefjes, te sloom voor de konijnenjacht. Hij kostte alleen maar geld: belasting, brokken en de dierenarts. Die had al tweemaal aangeboden het beest een spuitje te geven, maar dat was wel al te gemakkelijk. Het leven mocht best hier en daar schuren en weerstand bieden. Des te fraaier het positieve dat ertegenover stond. Vond Donna althans. Sancho, haar Spaanse man, dacht daar anders over, maar dat was zijn goed recht. 'We leven in een vrij land,' zei Donna altijd. Dat leek in tegenspraak met haar verbeten strijd tegen de windmolens die de overheid liet plaatsen in haar achtertuin. Nou ja, net daarbuiten, maar veel tuin was er niet, dus het effect was hetzelfde. Als ze in de keuken stond, schoten schaduwen van de ronddraaiende wieken onheilspellend over het aanrechtblad. Het milieu was haar heel wat waard, maar niet als zij er de dupe van was. Tijdens het bereiden van de maaltijd en tijdens de afwas voelde ze de ontegenzeggelijke kracht van stress. Waar zou die anders door veroorzaakt worden dan door die zwaaiende wieken die als reuzenarmen door de lucht maaiden? 'Koop een rolgordijn,' opperde Sancho, 'dan heb je nergens last meer van.' Hij had makkelijk praten, hij kwam nooit in de keuken. Hij zat of in de garage - lág beter gezegd, onder de auto om precies te zijn - of achter de computer op zolder. Dus wat wist hij van die wieken. In haar strijd tegen de autoriteiten had hij het ook af laten weten. Hij had heus niet mee hoeven gaan naar het ministerie en had echt niet mee hoeven helpen met het schrijven van de brieven, maar enig medeleven of op z'n minst wat interesse had ze wel op prijs gesteld. Zelfs toen de spanning bij Donna hoog opliep en leidde tot dramatische haaruitval was zijn reactie laconiek geweest. 'Het groeit wel weer aan, Don, het is maar haar.' Ze had zich aangetast gevoeld in haar vrouwelijkheid. Ze had hem verrot gescholden - als hij afwezig was. Ze had in stilte een scheiding overwogen. Natuurlijk, het leven mocht best wat schuren, maar dit voelde als geplet worden onder een blok beton. Uiteindelijk had ze haar troost gevonden bij Hector, de trouwe Duitse herder die met zijn kale plekken daadwerkelijk solidair was. Als hij zijn snuit in haar schoot legde en haar zuchtend aankeek met zijn lodderige bruine ogen, dan leefde ze op, dan werd haar geopenbaard dat het leven zin had. Dat beest liet haar echt niet in de steek. Dus hoezo een spuitje? En als het echt niet anders kon, kon zij dan niet gelijk mee? Nu zuchtte ze zelf, terwijl ze naar de sneeuwerige tv-uitzending keek. Het waren beelden uit Drenthe waar mensen te hoop liepen tegen de plaatsing van talloze windmolens. Ze knikte als de tegenstanders het woord voerden. Ze schudde als de voorstanders iets zeiden. Hector geeuwde, zijn bek met de gele tanden en beslagen tong wijd open. En de wieken draaiden maar door. En Sancho lag onder de auto. En Donna haalde adem. En toen weer. En toen weer. Maar kort daarna niet meer.

zaterdag 9 juni 2012

Keuzes

'Zo, u bent weer helemaal het heertje,' zei de verkoopster in het roze mantelpak, terwijl ze de kassabon naar me toeschoof. Ze keek triomfantelijk, een tikje arrogant zelfs, alsof ik haar adviezen ter harte had genomen. Maar ik had gewoon genomen wat ik zelf wilde. Als onderdeel van mijn nieuwe levensmotto "houd het leven in de greep, voor het leven jou in de houdgreep neemt". Ik was de kledingwinkel vol zelfvertrouwen binnengelopen met het vooropgezette plan pas weer naar buiten te gaan in een compleet nieuwe klof. In een linnen zomerkostuum, roomwit met bijpassende sokken en eronder een nieuwe onderbroek. Misschien een frivool rieten hoedje.
Ik liep de roze kamerolifant direct tegen het lijf toen ik de deur achter me sloot. Ze gaf me nauwelijks tijd voor oriëntatie op de rekken, maar blokkeerde mijn weg en blikveld. 'Kan ik u van dienst zijn?' Ze lachte haar gebit bloot tot op het ingevallen tandvlees en wierp een lange blonde vlecht van voor naar achter over haar schouder. Mijn twijfelachtige nee klonk als een ja, dus drong ze zich verder op. Ze wees naar een rek rechts en een rek links. 'Oud en nieuw. Oud is uitverkoop.' De vlecht gleed terug naar voren.
Ik dacht aan de bezuinigingen. Ik dacht aan de verhoging van de belastingen. En aan de reparatie van de auto. Ik keek bij uitverkoop, oud. De colbertjes met de mouwstukken, de broeken met de scherpe vouw. 'Dat is een heel mooi kostuum,' lispelde zuurstok in mijn oor. 'Die €200 is een koopje, neem dat van mij aan.' Dat was het laatste wat ik wilde, iets van haar aannemen, maar voor ik het wist, stond ik dat pak te passen in een benauwd hok. De onbestemde kleur maakte me nog bleker dan ik al was. Dit was niets.
'Het staat u schitterend. U heeft natuurlijk uw figuur mee.' Haar knipoog was te vet. Ze wierp de vlecht naar achteren. 'Wat vindt u er zelf van?' In de manshoge spiegel zag ik een sloeber in een slobberpak. Ik was onnatuurlijk breed. Mijn voeten waren verdwenen in de pijpen, mijn handen in de mouwen. Ik moest doorpakken nu, resoluut zijn, helder ook. 'Tja,' zei ik. De stilte die volgde werd direct opgevuld door de verkoopster met haar vlecht die als een slang rustte op haar robuuste rondingen. 'Krijgt u er van mij dit overhemd bij voor 5% goedkoper.' Ze drapeerde het lelijkste shirt van het westelijk halfrond over het rek. 'Het is toch geen viscose?' sputterde ik nog tegen, tegen beter weten in, 'want dat verdraag ik niet.' 'Viscose? Bent u mal? Voor die prijs? Dit is 120% nylon! Helemaal hip. Dat kunt u hebben. Maatje 54, precies goed. Doen?'
Mijn schudden legde ze uit als knikken. In het pashok bekeek ik me nog eens goed. Het viel uiteindelijk best wel mee. En hoe vaak droeg ik nou een pak. Met Kerst misschien, met Pasen soms. Maar Pinksteren vierde ik meestal casual. En dat overhemd misstond niet op mijn werk. Ik moest dit maar doen. Niet vanwege dat mens, maar gewoon, omdat mannen pakken kopen. En standvastig keuzes maken. Ik nam geen onderbroek en geen frivool rieten hoed. Zo!

dinsdag 8 mei 2012

Gesprek met de minister-president


Tsjilptsjilp – tsjilptsjilp – tsjilptsjilp.

‘Met Rutte.’

‘Goedenavond, Reinier Rotteveel, Nuon. Spreek ik met dhr. Rutte?’

‘Spreekt u mee.’

‘Goedenavond, meneer Rutte. De Nuon is uw energieleverancier, is het niet?’

‘Was.’

‘U zegt was. Wil dat zeggen dat u een andere energieleverancier bent toegedaan?’

‘Zeker.’

‘Mag ik u vragen welke energieleverancier dat is?’

‘Dat mag. Ik maak daar geen geheim van.’

‘….’

‘Vraagt u maar, hoor.’

‘O zo. Welke energieleverancier is dat?’

‘Dat betreft de Nederlandse Energie Maatschappij.’

‘Mag ik u vragen waarom u Nuon achter u gelaten heeft en in zee bent gegaan met de Nederlandse Energie Maatschappij?’

‘Ja hoor, toegestaan.’

‘Meneer Rutte, waarom bent u overgestapt van Nuon naar de Nederlandse Energie Maatschappij?’

‘De Nederlandse Energie Maatschappij geeft nieuwe klanten een gratis biertap.’

‘Een biertap, meneer Rutte? Het moet niet gekker worden.’

‘Dat dacht ik ook. En dat in tijden van crisis. Niet normaal.’

‘Doe lekker zelf normaal.’

‘Pardon?’

‘Niets.’

‘Ik wens u nog een fijne avond, meneer Rotteveel.’

‘Dat was mijn tekst, tjongejonge.’

‘En dat de mijne.’




Het volgende station is

Hè hè, eindelijk een conducteur die fatsoenlijk, duidelijk en degelijk omroept welk station we naderen. Gewoonweg 'station Sloterdijk', simpelweg 'Heemstede-Aerdenhout', droogweg 'Leiden, station Leiden'. Zo hoort het, je weet waar je (aan toe ) bent, je moet eruit of niet. In dat laatste geval blijf je gewoon zitten waar je zit. Bespaar me dat breedsprakige geneuzel van 'ons volgende station is Haarlem, daar kunt u overstappen op de trein richting hier en ginder' of melig gezever als 'dames en heren, jongens en meisjes, het volgende station is Luchthaven Schiphol, mocht u willen overstappen, dan wenst de NS u een goede vlucht'. Laat ook dat zorgelijke 'denkt u bij het verlaten van deze trein aan uw eigendommen' of 'reist u met een OV-kaart, vergeet dan niet uit te checken' achterwege. En áls je dan wat omroept, laat het dan verstaanbaar zijn. Spreek zonder te schreeuwen, maar met kracht in de microfoon. Niet dat gemummel van 'bzzzz station onverstaanbaar bzzz' waarna iedereen in paniek recht gaat zitten om vertwijfeld een glimp van herkenning op te vangen van de buitenomgeving. Moet de jas al wel of niet aan, zal ik de laptop alvast dichtklappen of kan ik nog even m'n verhaaltje aftikken voor m'n blog? Moet de krant al terzijde? Waar hangen we in godsnaam uit op de rails? Twijfel die vermeden hadden kunnen worden.
Talking Heads-voorman David Byrne kondigde bij optredens het volgende nummer dat zou worden gespeeld slechts aan met de woorden 'the name of this song is..' Daar kunnen veel conducteurs en andere omroepers van de NS een puntje aan zuigen. De man van vandaag heeft het begrepen. 'Station Voorschoten-De Vink' klinkt het accentloos door de speakers.
Ho, wacht even, zijn we Leiden dan al voorbij?

zaterdag 5 mei 2012

Eervol


Door A.L. Snijders persoonlijk op m'n bloesje geprikt, de eervolle vermelding voor het stuk hieronder, een gerycled verhaal dat in een oude versie ook al op dit weblog staat. Komt ie:


Meer niet

Het was vrijdagmorgen en wij zaten aan tafel. Het was nog geen voorjaar. Dat wil zeggen: er vlogen geen vogels rond op zoek naar takjes, de temperatuur was redelijk, de zon veroorzaakte lange schaduwen op het parket. Uit onze theekopjes sloeg damp, Syd Barrett klonk, meer niet. Dat moet je geloven. Wij spraken niet, wij nipten niet aan de kokendhete thee, wij ademden nauwelijks. We lachten niet en keken niet somber of verdrietig, we dachten nergens over na. We kwijlden niet. We proefden elkaars lippen niet, keken niet verwonderd, slepen geen punten aan potloden en, belangrijk, geeuwden niet. Er was rust, want wij bewogen niet, fluisterden niet. FLUISTERDEN zelfs niet. Bewogen niet? Goed, heel even, later, toen de thee minder heet was geworden schoof zij haar hand over haar borst. Dat had niets te betekenen, geloof me. Boven tafel gebeurde niets. Wij dronken niet van onze thee. Wij kauwden geen koekje en roerden niet in de thee. Suiker gebruikten wij niet. Ik kan niet verklaren waarom er aan haar volle onderlip een boterkoekkruimel hing. Wij hadden niet eens boterkoek in huis, dat zweer ik. Wij konden zo lang blijven zitten, wilden dat best doen - ik spreek niet alleen voor mijzelf, ook voor haar. Ik neem haar niets kwalijk. Zij mij trouwens ook niet. Zij knoopte haar blouse los, meer niet. Maar met het verstrijken van de uren werd het koeler en de thee koud. Ik had haar buik kunnen strelen, haar ogen dicht kunnen doen. Als ik wilde had ik op het glazuur van haar tanden kunnen tikken. Het leven biedt talloze kansen, meer kopjes thee en dreiging alom. Het is fijn te zitten, te denken ooit gelukkig te worden. Meer niet.











vrijdag 4 mei 2012

Rauwe kant

'We fucked the sun up and we fucked the sun down,' zingt Nick Cave op The Boatman's Call. De daglichtvariant van 'Let's spend the night together'. Ervan uitgaande dat Mick- rubberlips - Jagger het in dat laatste lied niet heeft over de nachtploeg van Hoogovens. Nick Cave kan natuurlijk niet anders. Als actief artiest werkt hij bij nacht en ontij en neemt het nodige tot zich om het ruige leven in de marge aan te kunnen. Dan rest slechts de dag voor de lichamelijke liefde. Ik stel me zo voor op obscure hotelkamers, in doorgezakte bedden met meer dan willige, een beetje verlopen, onbekende vrouwen. Nick kennende. Gordijnen dicht om de koperen ploert enigszins te dimmen. Penetrante transpiratiegeur. Klamme, kreukelige lakens. Lege drankflessen op de vloer, een halfvol longdrinkglas op het wankele nachtkastje, een uitpuilende asbak ernaast. Kortom een tafereeltje waarin bijvoeglijke naamwoorden domineren. Mooi, die rauwe kant van het leven. Voor de Nick Caves van deze wereld dan. Niet voor de Soleils natuurlijk. Die genieten hun seks mondjesmaat in het donker. Die wérken de zon op en de zon onder. En kijken uit naar hun pensioen dat met de dag verder lijkt.



dinsdag 1 mei 2012

A.L. Snijders citeert P.G. van Duijvenboden

Afgelopen zondag 29 april vond in Utrecht de prijsuitreiking plaats van de schrijfwedstrijd Kafka! tijdens City2Cities, Internationale Literatuurdagen. Daaraan had ik meegedaan met een zeker 25 jaar oud verhaal dat ik uit de krochten van mijn computer had opgevist en beetje had gepimpt. Tot mijn stomme verbazing - dit heet valse bescheidenheid - kreeg ik bericht dat ik genomineerd was. Uit de 371 inzendingen was ik een van de 30 die in het festivalbundeltje zou worden opgenomen. Hoera! En ik mocht gratis naar het festival. In de middag zou de winnaar bekendgemaakt worden. Uit de groep van 30 had de jury een selectie gemaakt van vijf kanshebbers. Die bofkonten mochten onder het toeziend oog en luisterend oor van Constantijn Huygens-prijswinnaar en juryvoorzitter A.L. Snijders (uitvinder van het ZKV, oftewel Zeer Korte Verhaal) hun verhaal aan het aanwezige publiek voorlezen. Ook daar zat ik bij. Snijders liet weten dat mijn verhaal Meer niet een zin bevatte die hij graag zelf geschreven had: "Het leven biedt talloze kansen, meer kopjes thee en dreiging alom." Mijn dag kon niet meer stuk, ook al zou ik niet winnen. Een eervolle vermelding was mijn deel, vierde van 371, volgens Snijders een beoordeling met een dikke 8. Maar het mooiste was zijn afgunst. En dat ik genoemd wordt op de cover van het boekje Straat samen met hem, A.L. Snijders. 'Het leek wel een zwerver,' zei mijn dochter. Oordeel zelf. (Snijders links, Kafka rechts)
 

zondag 22 april 2012

Het leven is vurrukkulluk


Ik ging laatst met de trein naar Vijftighuizen. Ik was er nog nooit geweest, maar het deed mij denken aan desolate stations als Almere-Buiten en Anna-Paulowna. Op 9292OV had ik al gezien dat het een flink tripje was. Om de tijd te doden nam ik een boek mee dat tot nu toe ongelezen was gebleven en precies in mijn jaszak paste: Het leven is vurrukkulluk van Remco Campert. Zonder kopzorgen over eventuele aansluitingen die ik zou kunnen missen nam ik plaats in de stiltecoupé van de comfortabele intercity. Niets zo erg als het geouwehoer van anderen als je je wilt verdiepen in een goed boek.
Vijftighuizen, ik ging er voor het eerst in mijn leven naartoe en ik had geen idee van de route. Die bleek toch wel heel bijzonder. Keek je rechts uit het raam, dan had je zicht op de heuvels van Groen en Jong en naast het spoor meanderde de bruisende rivier van Jeugd. Links van de trein strekten zich de dichte Wouden van Onderwijs uit die uiteindelijk overgingen in de vlakte van Lees en Boek. Vlak voor het stadje Geboorte reden we natuurlijk door de Tunnel of Love en na Stress gingen we over de Brug der Zuchten.
Ook de tussengelegen stations waren apart. Zo snelden we in volle vaart langs Stommiteiten aan den Rijn en Treurnis aan den IJssel en hielden we voor langere tijd stil in Vrienschap, Vaderschap en Geluk. Ik had daar over kunnen stappen op de trein naar Roem of Grotegeld, maar ja, ik moest naar Vijftighuizen.
Zeker een dag was ik onderweg voordat ik op de plaats van bestemming arriveerde. Ik was de enige die uitstapte - voelde me enigszins bezwaard dat de machinist die hele trein voor mij alleen liet stoppen - en ontdekte direct nadat de trein was doorgereden een merkwaardig schouwspel. Het landschap waardoor ik zojuist was gereden verdween langzaam in een dikke mist. En werklui in hesjes van ProRail ontmantelden het spoor waarover ik was gearriveerd met zwaar pneumatisch gereedschap. Toch wat verward las ik de informatie op het gele bestemmingenbord. Ik kon nog naar Zestighoven, Zeventigbergen, Tachtig aan Zee en Oud en Wijs (of Grijs). De trein naar Honderdwijk reed helaas alleen op zon- en feestdagen. Naast het bord stond een verrekijker gericht op waar de intercity verdwenen was. Met een muntje van 50 eurocent kon ik die aan de praat krijgen. Maar zo'n muntje had ik niet. Ik had slechts een boek. Het leven is vurrukkulluk. Ben ik dat maar gaan lezen. Op een bankje in de zon. Ik had het nog lang niet uit.  

vrijdag 6 april 2012

Mes, jam, haar

De haar aan mijn mes is zwart en zeker 40 centimeter lang. Ik kijk de tafel rond, maar zie alleen blond. Wat raadselachtig deze dikke haar, met aardbeienjam aan het bestek gekleefd, gekruld en in goede staat. Kwam er een krultang aan te pas, is ze gehard in lak? Ik zou haar graag mee willen nemen in mijn broodbeleg, uit willen smeren van korst tot korst, haar willen kauwen, met mijn tong tussen gebit en vermalen brood uit willen plukken, aan het ongespleten puntje naar buiten willen trekken tussen mijn gesloten lippen door. Om het daarna weer als een dropveter in mijn opengesperde mond naar binnen te laten vallen.
'Van wie is die haar?' vraagt mijn eega argwanend. Alsof alles in het leven eenvoudig verklaarbaar is. Met mijn schokschouderen neemt ze geen genoegen. Ik zie haar strenge blik. Onzeker wikkel ik de haar strak om mijn wijsvinger. Straks zal ik er zo ingesnoerd iemand mee aanwijzen.
'Is het er soms een van die slet hiernaast?'
Wat kan ik doen? Bekennen? Ontkennen? Het resultaat is hetzelfde: herrie in de tent. Ik steek mijn vinger in mijn  mond en zuig de haar naarbinnen. Ze kietelt mijn huig, ze buigt zich als een beugel rond tanden en kiezen.
'Nou?' vraag mijn vrouw, mes en vork dreigend in mijn richting. Dan klinkt de voordeurbel.


zaterdag 31 maart 2012

Magisch realisme

Gesprekken voeren met Mathilde is per definitie vermoeiend. Het gaat altijd ergens over en zij bepaalt de onderwerpen. Ik doe mijn best aan te haken, maar voel me een lichtgewicht aanhangwagentje dat onvast slingerend een SUV met teveel paardenkracht moet volgen. Het gesprek vandaag in de trein gaat over magisch realisme. 'Hubert Lampo,' roep ik vanuit de aanhanger alsof het een quizvraag betreft. Fout. Mathilde schudt haar hoofd. Haar paardenstaart doet mee. 'Joachim Stiller?' probeer ik weer. Ditmaal negeert ze gewoon wat ik zeg. Vervolgens laat zij haar erudiete licht schijnen over het onderwerp. Nu belicht ze de schilder Giorgio de Chiricio en zijn ' Pittura Metafisica', dan weer Pyke Koch en zijn fabeldieren. Haar ogen blijven strak op mij gericht, wegkijken is geen optie. Koortsachtig wacht ik het moment af in te kunnen springen, maar waarmee kan ik in godsnaam te berde komen? Voor de vorm gooi ik er een paar ja's en nee's in, het is een gesprek tenslotte. Fout. 'Hoezo nee? Ben je het daar niet mee eens?' Mathilde lacht haar paardentanden bloot. Ze stelt geen vraag, ze constateert slechts. Ik hoef me in elk geval niet druk te maken over eventuele argumentatie. Ze heeft haar betoog hervat. Over Van Lubeck gaat het en over Uko Post. Ze noemt ze met achteloos gemak, zoals een ander de ingrediënten van erwtensoep opsomt.
Mathilde. Tilly noemden we haar vroeger. Tilly paardenbilly. Toen al. Ze zit er nu op, die flinke paardenderrière. Ik lach om het binnenpretje. 'Wat?' hinnikt Mathilde. Voor heel even is ze uit haar ritme. Dan draaft ze weer door, niet te beteugelen. Ik haak stiekem af. Langzaam schuift een andere werkelijkheid voor de echte. Tegen de achtergrond van een inktzwarte, Carel Willink-achtige hemel galoppeert een briesende merrie in beeld. Haar adem dampt. Op mijn uitgestoken vlakke hand ligt een suikerklont. Dit keer bepaal ik wat er gebeurt.

donderdag 15 maart 2012

Eersteklas hufter

'U zit tweedeklas,' bast de conducteur tegen de man die stoïcijns voor zich uit blijft kijken. 'Daarmee bezet u een plek in een trein die haar tweedeklas capaciteit drie stations geleden al overschreed. Vindt u dat niet een beetje asociaal?' De NS'er kijkt triomfantelijk de coupé rond. Hij heeft de sympathie van het reizend klootjesvolk, zeker van hen die moeten staan. 'U blijft dus willens en wetens een plek bezet houden in een tweedeklas compartiment met een eersteklaskaartje en weigert plaats te nemen in het gedeelte waarvoor u dat kaartje heeft gekocht. Heeft u daar één goede reden voor? Kunt u ons met argumenten overtuigen van het feit dat u híér zit en niet in het luxere gedeelte van deze intercity? U kunt wel zo dommig voor u uit blijven staren, maar u begrijpt toch wel dat uw populariteit met de seconde slinkt? Mensen kunnen uw bloed wel drinken. Laat me u daarom dit adviseren: maak uw kaartje te gelde enkele meters verderop, voorbij het glazen deurtje waardoor de reizigers hier slechts likkebaardend de zee van ruimte kunnen constateren. Kortom: rot op en maak plaats.' Hij kijkt zoekend om zich heen, buigt naar rechts en trekt een vrouw van middelbare leeftijd aan haar bovenarm door het gangpad. 'Deze vrouw heeft de hele dag hard gewerkt, hoofdpijn zeurt en spataderen spelen op. Vier, vijf kinderen heeft zij op de wereld gezet. Toch niet om hier in het gangpad van de trein van Vlissingen naar Amsterdam te belanden, omdat u zonodig met een duur kaartje op een goedkope plek wilt zitten? En hier' - hij grijpt een oude kerel bij de kraag - 'de man met zwakke enkels, likdoorns en prostaatklachten en u gunt hem geen plekje in deze trein? Weet u wat u bent? U bent een eersteklas hufter!' Instemmend gemompel klinkt door de coupé.
De trein mindert vaart, station Holland Spoor dient zich aan. De man van het eersteklas kaartje maakt aanstalten op te staan. Pontificaal verspert de conducteur hem de weg. 'Zo, dus nu staan we opeens wel op? Nu hebben we opeens haast? Meneer woont in Den Haag, meneer heeft een eersteklas optrekje in 's-Gravenhage. Meneer resideert in de residentie. O, wat zijn we onder de indruk. Jammer dat we niet wat langer kunnen kletsen over je fijne leventje, de etentjes met de minister, de borrels met de ambassadeur, op de thee bij hare majesteit. Ik moet fluiten buiten. En u heeft geluk, u mag met mij mee, ik zet u op het perron.'
Onder luid applaus en gejuich begeeft de conducteur zich naar de uitgang. In zijn kielzog de man, kleintjes ondanks zijn 1.84. Hij krijgt klappen met opgerolde Spitsen, Persen en Metro's.


Verstuurd vanaf mijn iPad

donderdag 8 maart 2012

Knijpportemonnee

Ik bezoek de röntgenpoli voor mijn geblesseerde linkerpols. In koppels worden de patiënten uit de wachtkamer opgehaald. Ik vorm een duo met de strompelende jongen die kampt met zijn knie. Routineklussen zijn we, lopendebandwerk voor de poliboys. Knietje hier, polsje daar. Broek omlaag, mouw omhoog, even focussen op het pijnpunt, even lachen, klaar. Morgen de uitslag via uw huisarts.
De knie mag eerst. In het kleedkamertje waar ik alleen mijn jas hoef uit te doen, dood ik mijn tijd met het lezen van de folder 'Röntgenstraling en vruchtbaarheid'. Vrouwen die zwanger zijn of denken dit te zijn moeten dit melden. De informatie is opgeleukt met een slechte tekening van een baby in de baarmoeder die zegt "vergeet niet te zeggen dat ik er ook ben!". De navelstreng lijkt een staalkabel.
Ter voorkoming van onvruchtbaarheid bij mannen krijgen die een loodbescherming om de zaadballen. Dit betreft 'een zogenaamde knijpportemonnee die vruchtbaarheid en nageslacht tot 98% waarborgt. De loodportemonnee moet u zich voorstellen als een beursje dat open- en dichtgeklapt kan worden.'
Ik probeer het me voor te stellen. Niet zo moeilijk, ik had er vroeger zelf een. Van groen nepleer, met het logo van de AMRO-bank. Pikant detail, wij noemden zo'n ding klapkutje, handig voor muntgeld. Nooit overwogen er iets anders mee te doen.
Ik ben aan de beurt, röntgenman haalt mij op. Hij ruikt naar ziekenhuis. Voor hij mij instrueert, duikt hij een kast in. Ik weet het al, hij pakt de knijpbeurs. Alleen de mouw omhoog was wel heel simpel gedacht. Hoe kon ik het nageslacht vergeten.
'Broek uit?' vraag ik besmuikt als hij zich omdraait.
'Broek uit? Het was toch uw pols?' In zijn hand heeft hij een pen.
Ik knik, ik zucht en leg mijn arm in positie.

dinsdag 28 februari 2012

De conciërge

In zijn stofjas, met zijn glimmende achterovergekamde zwarte haar bivakkeerde de conciërge in zijn hok. Hij kwam er zelden uit. Voor het rondbrengen van de koffie en thee, voor het legen van de prullenbakken, voor het wegzetten van de metalen rolcontainer. Dat kostte het mannetje onnoemlijk veel kracht. Met kromme rug, diagonaal gestrekte benen, de handpalmen en gespreide vingers op de zijkant duwde hij de volle bak centimeter voor centimeter vanuit het fietsenhok over het schoolplein met de kastanjeboom door het hek naar de stoeprand. Als ik hem zo vanuit mijn bovenlokaal zag ploeteren kreeg ik de neiging tegen de kinderen te zeggen dat ze hun afval maar mee naar huis moesten nemen. Meneer Bey kon wel eens bezwijken onder het gewicht van ons vuil. Wilden we dat op ons geweten hebben? Ik bewonderde die man. Hij deed zijn best, maar hij kon niet zoveel. Hoewel, hij was schaakkampioen van de stad Leiden geweest. En hij zong. En hij was de broer van Mary Servaes-Bey die zong zonder naam.

zaterdag 18 februari 2012

Fijn samen rekenen

Op het rooster stond rekenen. Uit het boek 'Naar zelfstandig rekenen'. Inderdaad hadden de methodemakers er alles aan gedaan rekenen zo náár mogelijk te maken. Kraak noch smaak-rekenen. Volgens Van D een uitstekende methode waarmee leerlingen heel goed leerden cijferen. Inzicht ho maar, dat woord kwam al helemaal niet in Van D's vocabulaire voor. Zijn didactisch en pedagogisch repertoire moest zorgwekkend klein zijn.
Zo'n saaie les over eenheden, tientallen en honderdtallen was natuurlijk wel een uitdaging voor de creatieve meester. Ik liet stencils uitdelen met honderdvelden, stroken en blokjes. En scharen. 'Hè?' riepen de kinderen verrast, 'gaan we knutselen?' 'Ja hoor,' zei ik, 'rekenen en knutselen kunnen best samengaan.' Het 'joepie' was niet van de lucht. Totdat achter mij de deur van het lokaal werd geopend. Wie er binnenkwam kon ik niet zien, maar de kinderen trokken wit weg en legden ijlings hun schaar neer. Enkelen sloegen als in reflex de armen over elkaar.
'Meneer Van Duijvenboden, wat zijn we aan het doen?' Het was het hoofd der school. Hij tikte met het mondstuk van zijn pijp tegen een geplastificeerde kaart in zijn hand. 'Volgens het rooster moet er nu gerekend worden. Maar ik zie scharen en papier in plaats van boeken, schriften en pennen.' Hij liet een onheilspellende stilte vallen en keek me vanachter zijn dikke brillenglazen en zware montuur dreigend aan. Zijn gelaatskleur was tussen paars en rood.
Het duurde enkele seconden eer ik mijn tong terugvond. Toen zei ik: 'In plaats van náár zelfstandig rekenen doen wij een keertje fíjn sámen rekenen. Veel leuker, hè jongens?' De klas ontspande, scharen werden weer opgepakt. Van D bleef bedremmeld staan, zijn pijp ondersteboven tussen de tanden geklemd. Toen draaide hij zich om en verliet het lokaal. 'Ik zie u om twaalf uur in mijn kamer,' dacht ik nog te verstaan.