maandag 22 juni 2015

Taalverruwing

De BBC waarschuwt bij uitzendingen die minder nette taal bevatten met de mededeling 'this programme contains strong language'. Een dergelijke waarschuwing  is ook bij deze column op zijn plaats. Doorlezen is niet voor iedereen geschikt.
Persoonlijk ben ik niet zo van de krachttermen. Als ik met een hamer op mijn vingers mep, zeg ik gewoon 'au' en personen die mij onheus bejegenen, noem ik simpelweg 'sukkel'. Toegegeven, bij volleybal, als mijn smash voor de zoveelste keer in het net belandt, wil ik nog wel eens 'shit' zeggen, maar dan vaak verbasterd tot 'chips'. Toch ben ik geen heilig boontje of een scherpslijper waar het onwelvoeglijk taalgebruik betreft. Ik heb plezier om grofgebekte cabaretiers en het WK heb ik zonder gewetensbezwaren gevolgd in mijn Roy Donders-juichpak.
Toch gaat taalverruwing mij aan het hart, zeker daar waar het kinderen betreft. Toen mijn zoontje nog maar net in groep 1 zat, kwam hij op een dag thuis met de vraag wat ‘fuck’ betekende. Een klasgenootje gebruikte dat regelmatig, natuurlijk als de juf niet in de buurt was. Als welwillende, maar naïeve opvoeder werd ik toen met mijn neus op het feit gedrukt dat mijn kind in de echte wereld terecht was gekomen. Dit was nog maar het begin, er zouden nog vele minder fraaie woorden volgen.
Een van mijn leerlingen indertijd, de 11-jarige Teun P, maakte het heel bont. Vader en moeder P waren niet de sterkste pedagogen en dat was onder andere te merken aan Teuns taal. Zeker na weekends had Teun merkbaar moeite zijn woordgebruik weer aan de schoolsituatie aan te passen. Ooit op een maandag kwam hij het schoolplein op rennen met het woord ‘motherfucker’. Ik weet niet wie hij in het weekend had ontmoet of naar welke film hij had gekeken, maar het leek mij uitgesproken imitatiegedrag. Elke medeleerling die hij passeerde, moest eraan geloven, hij schold ze allemaal, zonder reden, uit. Binnen de kortste keren had ik vijf klasgenoten aan mijn tafel. ‘Meester, Teun zegt modderfakker tegen ons.’ Ik sprak Teun aan op zijn taal, het ging even goed, maar de maandag erop noemde hij iedereen ‘homo’ of ‘kutwijf’ of iets van gelijke strekking. Ik nam contact op met vader P. Hij begreep er niets van. Teun zei thuis nooit dat soort woorden. Dat zou hij dan wel van klasgenoten hebben opgestoken.
Op een dag sprak ik Jaap, vriendje van Teun. Het was na schooltijd. Hij veegde het lokaal. Ik keek een stapel schriften na. ‘Meester,’zei Jaap opeens, ‘weet u wat Teuns moeder laatst zei toen ik bij hem thuis was? Ze zei: stelletje homo’s, jullie moeten even bananen halen bij de Jumbo. Dat is toch niet normaal?’
Teun is uiteindelijk behoorlijk goed terechtgekomen. Hoe het met zijn ouders gaat weet ik niet.

Deze column verscheen in 'Meer Taal', nummer 2, jaargang 2, 2014.




dinsdag 9 juni 2015

Zo'n treindag

Het is weer zo'n treindag. Nadat ik mijn eigenlijke trein gemist heb, beland ik in een stampvol compartiment van de volgende. Geluk bij een ongeluk: ik kan zitten. Vraag niet hoe. Tegenover me zit een jongeman in een fout pak een enorme puntzak patat weg te werken, snuivend als een varken voor de trog. Achter me is een achttal toeristen neergestreken als een zwerm spreeuwen. Ik waan mij in de natuur. De harde werkelijkheid is jammergenoeg dat dit een overvolle trein is. De toeristen, Peruaanse panfluiters of zo, spreken een soort van steenkolen Engels dat elke inhoud doodslaat. Ze lijken wel hardhorend te zijn, een vakantietripje van een Peruaans doveninstituut vermoed ik, want het volume is ongekend hoog. Vooral als er gelachen wordt en dat gebeurt vrijwel onafgebroken. En ik zal het niet hebben over hun koffers. Koffers kennen we. Maar dit zijn koffers XXL. Wat zit erin? Hun complete voorraad panfluiten?Het onderwerp van gesprek is echt Zuid-Amerikaans: koffie. Gesprek is misschien een groot woord, om precies te zijn staat er slechts één zin centraal. Het is een zogenaamde tongenbreker: I would like a proper cup of coffee from a proper coffee pot. De bedoeling is om dat zo snel mogelijk te zeggen. Ze proberen het alle acht een keer of vierendertig. Elke mislukte poging (alle) eindigt in een daverende lachsalvo. Ik overweeg in te grijpen. Maar net op tijd lijkt de redding nabij. Daar is station Haarlem al. De uitgegeten friteseter stapt alvast op. Met achterlating van de zak uiteraard, daar kijk ik niet van op. Helaas blijven de toeristen zitten. Is this Laiden? willen ze weten. No, this is Haarlem. Harlem, Harlem, not Laiden? No. How can it be Leiden when it is Haarlem? En daar rijden we weer. Tot Heemstede-Aerdenhout waar wederom Is this Laiden? weerklinkt. Haimstede what? Aerdenhout! So this is not... No! This is Heemstede-Aerdenhout. Of wacht, wait, wait. Yes, it is Leiden actually. 
En dan die rust, die zalige rust. Wel een kwartier lang. En die sneue gezichten van de panfluiters op een onbekend perron. I would like a proper cup of coffee from a proper coffee pot. Of: de koetsier poetst de postkoets, de meid snijdt recht en de knecht snijdt scheef, jeukt jouw jeukerige jeukneus ook zoals mijn jeukerige jeukneus jeukt?

donderdag 4 juni 2015

Achter geraniums




'Kijk, daar gaat die vent weer.'
Gert stond half op uit zijn stoel om tussen de planten door naar buiten te gluren. Daar liep een dertiger die zijn hond uitliet. Een prachtige dalmatiër, een jong beest nog, hoog op de poten. Zoals alle honden pieste ook dit exemplaar tegen de oude kastanje. Het mocht een wonder heten dat die boom nog leefde. Er kon een meer gevuld worden met de urine waarmee hij dagelijks besprenkeld was, jaar in jaar uit.
Gerts gedrag ergerde mij steeds meer. Vergeetachtig was hij al, zou hij nu ook nog seniel worden? Zijn 80 jaren toonde hij in de gekromde rug en de spillebenen in de slobberende broek. Al zijn kleding zat te ruim tegenwoordig.
'Toe, Gert, ga zitten. Laat die man lekker zijn hond uitlaten. Je lijkt wel niet goed wijs.'
Hij negeerde me. Als een kiekendief volgde hij de hond en zijn baas die het plantsoen doorkruisten. Hij moest zich nog verder naar voren buigen om ze niet uit het oog te verliezen. Zijn rechterhand steunde op de vensterbank.
'Zag je nou wat-ie deed?'
Hij draaide zijn hoofd naar achteren. Hij had die triomfantelijke blik, die uitdrukking die ik nooit had kunnen uitstaan. Dat gelijkhebberige was in de loop der tijd alleen maar toegenomen. Alsof het leven draaide om elkaar af te troeven.
'Ik zei toch dat-ie iets in die boom zou stoppen.'
Nu was het mijn beurt om te negeren. Hoe minder aandacht, hoe beter. Ik nam een slok van mijn koffie en concentreerde me op de krant op mijn bovenbenen. Ik kon me beter op de echte wereld richten dan op het benauwde wereldje waarin Gert verkeerde. Het spreekwoordelijke leventje achter de geraniums, bijna letterlijk, was voor hem al jaren geleden aangevangen. Vanuit zijn naar het venster gerichte fauteuil koekeloerde hij de godganse dag van twee hoog naar beneden en leverde zijn triviale commentaren. Mensen hadden mij gewaarschuwd voor deze fase in onze relatie. Vijftien jaar leeftijdsverschil als je jong bent, was tot daar aan toe, maar nu Gert al flink bejaard was en ik maar net met pensioen werd het een ander verhaal.
Hoe anders was het met Thom, die een jaar jonger was dan ik. Een en al vitaliteit. Als ik aan de pretlichtjes in zijn ogen dacht, moest ik onwillekeurig glimlachen. Thom was ondanks zijn grijze kuif altijd een jongen gebleven.
'Dan moet je nu opletten.'
Gert zette zijn woorden kracht bij door zijn wijsvinger omhoog te steken. Dat belerende gebaar dateerde nog uit zijn leven als docent. Alsof hij tot een leerling sprak.
'Nu komt zij, let maar op, die chique tante in die bontmantel. Dat mens met die poedel. Loopt ze ook langs die boom. Haalt zij eruit wat hij erin heeft gestopt.'
Hij liet even een stilte vallen. Hij gunde mij een momentje om zijn informatie te verwerken. Ik bladerde zwijgend door de krant.
'Wedden?'
'Fijn, Gert, ze moet doen wat ze niet laten kan.'
Ik schoof mijn lege kop en schotel op de vensterbank. Vanuit mijn ooghoek zag ik buiten beweging aan de rand van het parkje. Het moest gezegd worden, haar timing was perfect.
'Bingo!'
Gert liet zich terugvallen in zijn stoel, juichend als een klein kind. Dit werd ernstig. Ik moest niet lang meer wachten met het raadplegen van de huisarts. Ik hield de krant omhoog. Voor mijn ogen dansten de letters van een artikel over liquidaties in de Amsterdamse drugswereld. Mijn blik wendde zich af van de bijbehorende foto met speurende rechercheurs op straat en schoof langs het verkreukelde papier het plantsoen in. De dame in de bontjas leidde haar hondje heupwiegend naar de kastanje. Terwijl het beest plaste, leek zijn vrouwtje de boom af te tasten.
'Zei ik het niet? Ik zei het toch?'
Bij gebrek aan enthousiasme van mijn kant klapte Gert een paar keer driftig in zijn handen.
'Daar! Daar!'
Hij sprak nu met flinke stemverheffing. De climax was bereikt. Het viel niet te ontkennen: de vrouw had iets in haar handen dat ze daarvoor niet had gehad. Het scheen inderdaad uit die kastanjeboom te komen. Ze stopte het haastig in haar tasje waaruit ze ook iets tevoorschijn haalde. Ze strekte haar arm uit naar de boom en trok vervolgens een lege hand terug. Het had bij elkaar nog geen kwart minuut geduurd. Ze liep alweer door met haar poedel alsof er niets was gebeurd. Terwijl de vrouw uit het zicht verdween, kwam Gert daadkrachtig overeind.
'Zo,' zei hij, 'tijd voor een wandelingetje.'
'Een wandelingetje? Wat ben jij van plan, Gert?'
Ik klonk als een achterdochtige schooljuffrouw. Niet dat het indruk maakte, ik had het nakijken. Hij schuifelde in ijltempo voorbij en arriveerde ongekend snel bij zijn rollator in de gang. Ik stond besluiteloos op, de krant dwarrelde in delen over het tapijt.
'Je gaat toch niet naar buiten? Met dit weer?'
Het was een kulargument, ik wist het, maar kon zo snel niets beters bedenken. Het mocht hoe dan ook niet baten. Hij had iets in zijn hoofd gehaald wat ik er met geen tien paarden meer uit zou krijgen.
'Trek dan in elk geval je jas aan,' probeerde ik nog, maar de deur viel al in het slot.
Gezien de snelheid waarmee hij beneden was, moest hij geluk hebben gehad met de lift. Dit keer stond ík bij het raam om naar beneden te kijken. Vastbesloten zag ik Gert de flat uitkomen en op de kastanjeboom afkoersen. Zonder op- of omkijken stak hij de straat over, zijn rollator als een handploeg voor zich uit duwend. Een oude man die zich liet leiden door nieuwsgierigheid.
Waar ze opeens vandaan kwamen, was me een raadsel. Op hetzelfde moment dat Gert de boom bereikte en zijn knokige vingers er een minuscuul pakje uit plukten, was hij omringd door talloze mannen in uniform. Van verschillende kanten doken politiewagens op rond het plantsoen. De arm die Gert naar de kastanje had uitgestrekt, werd ruw op zijn rug gedraaid. Het pakje werd uit zijn hand getrokken. Vlak voor hij in de auto verdween, richtte hij zijn blik naar boven, naar mij. Ik meende wanhoop in zijn ogen te zien. Of misschien was het gewoon onbegrip.
Terwijl de politiewagens in colonne de straat uitreden, riep mijn telefoon me terug naar de werkelijkheid. Ik noemde mijn naam.
'Hallo met Thom.'
Hij klonk joviaal. Zoals gewoonlijk.
'Heb je zin in een museumpje vanmiddag? We kunnen nog naar Rothko als je wilt. Gaan we daarna een hapje eten. Oké? Of kun je niet weg?'
Ik keek naar het verlaten plantsoen. In de verte naderde de man met de dalmatiër.