dinsdag 24 mei 2011

De gitarist, het meisje en de boodschap


Zoek in mij geen podiumbeest, de gitaar doet het werk. Ik verstop mij erachter. Slechts handen treden voor het voetlicht, doen hun werk zonder aansporen, automatisch, maar feilloos en met passie. Ik sta met gebogen hoofd, het haar lang en sluik, gedrapeerd voor mijn gezicht. Alsof ik de grimassen wil verbergen die zich als reflexen tentoonspreiden. Getuite lippen als de gitaar jankt en mauwt, de ogen dicht bij het gieren en grauwen, de tanden ontbloot wanneer zij zaagt en zuigt. Voor lachen is geen reden, huilen ligt meer voor de hand. Zachtjes schreien met soms een snikkende uithaal.
Even, als de mond zich opent voor een teug lucht en de ogen onwillekeurig meedoen, doemt de deinende, dampende menigte op, de voorste rijen helder uitgelicht in de bühnelampen. Na het sluiten van mijn ogen heeft mijn netvlies een beeld gevangen dat niet wijken wil. Het visueel geheugen gaat selectief te werk, alleen deze verschijning - licht, zuiverheid, aantrekkingskracht, overtuiging, transparantie, overgave, geluk, zweem van zaligheid - houdt het vast.
Nieuwsgierigheid en kijkverlangen gaan overheersen. Als de ogen zich opnieuw ontsluiten, de mond onwillekeurig meedoet en de stem galmend de zaal vult met dreinend gezang is daar de aangename schok van herkenning. Ze staat daar middenin het roerige gepeupel als een krijtwitte rots in een grauwe zee, onaantastbaar mooi, imposant. Ik kan, ik mag mijn ogen niet meer dichtdoen, niets wil ik nog missen. Nog intenser wordt mijn gitaarspel, sneller, wilder, lippen en tanden drukken tegen de microfoon.
Ik zie jou, jij ziet mij, blikken van verstandhouding, niet van vreemden die elkaar bij toeval in de straat passeren. Ben ik jou, dan zie ik mij, met ogen die pogen te doorgronden, met handen die loskomen van hals en snaren en zich strekken in jouw richting. Het moet de echo zijn die blijft weerklinken.
Wederzijdse bekoring bestaat. Wij ondergaan het gewillig. Wij leveren ons uit. Wij hebben niet onszelf, maar elkaar in de hand. Als was zijn wij, zacht en warm. De temperatuur loopt op met het aanhouden van de aantrekkelijke glimlach die zich als een zonsopkomst op je gezicht heeft gezet. Je brede, rode mond onthult witte tanden. Er zijn sproetjes, plooitjes, kuiltjes, lijntjes, streepjes, hoekjes, gaatjes. Niets ontsnapt aan mijn aandacht. Tussen ons zou de lucht moeten zinderen van genoegen, naar ozon moeten geuren als na een onweersbui op een zomeravond.
Dan komt de tijding, het niet te negeren signaal van het strak trekken van je T-shirt en het bewegen van je lippen. Het zijn letters die over de welving van je borsten liggen, het zijn woorden die onhoorbaar over je lippen komen: Message to Syd. Boodschap? Welke boodschap? Wat moet ik weten?