Je ziet het steeds vaker in de supermarkt: jonge kerels - twintigers, dertigers - die door hun partners om boodschappen zijn gestuurd. Eenmaal bij de plaatselijke grootgrutter aanbeland trekken zij vanaf schap 1 de mobiel voor overleg met het thuisfront.
'Ja schatje, met mij. Op het lijstje staat rode paprika, maar is gele ook goed?'
Het zijn vragen gesteld uit onzekerheid, maar voor betreffende jongelingen zijn het existentiële aangelegenheden.
'Hallo, nog een keer met mij. Welke vanillevla bedoel je eigenlijk, want er zijn hier wel zes soorten. Die we altijd hebben? Zo'n geel pak? Met 0% vet?'
Of: 'Hoi, weer met mij. Ik heb de advocaat gevonden, maar de advocado zie ik nergens.'
Of: 'Hoi, nog wat. Er is nu een aanbieding van wc-papier: 32 rollen voor 2 euro. Zal ik die maar doen? Niet? Hoe bedoel je "schuurpapier"?'
Ondanks alle vertragende ruggespraak raakt de boodschappenkar toch vol. En zonder aarzeling nemen veel onzekere mannen het gangpad van het bier. Vaak een kwestie van simpel stapelen. Het venijn van boodschappen doen zit 'm echter in de staart. Op het laatst kan ergernis toeslaan.
'Hallo, ik ben nu die hele zaak door geweest, maar die inlegkruizen zijn echt onvindbaar!'
Sommige mannen zijn zo gebaat bij mobiele telefonie.
zondag 29 juli 2012
maandag 9 juli 2012
Amsterdamse poortjes
Je
kunt Amsterdams een authentiek en zangerig accent vinden, op vrijdagmiddag om 5 uur - moe en de werkweek zat -
klinkt het gewoon zeikerig. Zeker als het wordt uitgesproken door zo'n in reflecterend geel gehesen metro-oppasser die denkt
dat hij je terecht moet wijzen. Toen ik de metrohal verliet, weigerde het
poortje en gloeide het lampje niet groen, maar rood op. Geelhes zag het
gebeuren en rook zijn kans op passagiertjepesten.
'Je pas deugt niet,' was zijn voorbarige
conclusie in onvervalst hoofdstedelijks. Hij kauwde kauwgom met open mond. Er
glom een gouden tand. Ik dacht: je deugt zelf niet, maar bracht dat net op
tijd naar buiten als ' Je apparaat deugt niet' met exact dezelfde lijzig
Amsterdamse tongval als waarmee hij mij had aangesproken. Zijn kauwen stokte en
zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes.
'Wat is dat?' vroeg hij dreigend.
'Wat is wat?' deed ik onnozel.
'Dat toontje. Neem me niet in de zeik,
vriend.'
'Welk toontje bedoel je?' ging ik Amsterdams
verder.
'Je staat me gewoonweg na te praten,
brillenjood.'
Brillenjood. Dat iemand mij zo had genoemd
was zeker 40 jaar terug. Ik was even van slag. Niet lang.
'Dus jij wou zeggen dat jij dat toontje wel
tegen mij mag gebruiken, maar ik niet tegen jou? En over welk toontje hebben we
het nu helemaal, bedoel je dat spraakgebrek waarmee jij praat?'
Weer hielden zijn kauwende kaken in. Nadenken
en kauwen gingen blijkbaar niet samen. Als slim bakboord was, keek hij nu
stuurboord. Na enige seconden vond hij zijn tong terug. Intussen vond ik een
doorgang die wel werkte. Hij riep me na, zijn Mokums galmde door de metrohal,
iedereen op weg naar een vrij weekend luisterde mee.
'Luister 's, provinciaaltje, Amsterdams is
m'n moerstaal. Dat is geen toontje en ook geen spraakgebrek. Ik kom uit de
Pijp!'
Ik moest nu doorlopen anders zou ik mijn
trein missen. Maar ik kon het niet laten even om te kijken - al was het maar om
te zien of hij niet achter me aan kwam. Hij stond bij de
poortjes, de armen theatraal gespreid, de kin in de had-je-nog-wat-stand. Ik
had nog wat. Dit keer was het mijn stemgeluid dat schalde in accentloos ABN.
'Misschien
beter als je voortaan in die pijp blijft, sukkel.'
Het
sloeg nergens op, het had geen zin, maar o wat luchtte het op. Er wachtte mij
een heerlijk weekeinde. Zelfs de trein was op tijd.
Abonneren op:
Posts (Atom)