vrijdag 18 november 2016

Zien dat het goed is

Het zou nog spannend worden: we zouden een vader achterlaten van wie de gezondheid zienderogen achteruitging. Maanden tevoren hadden we de mondelinge invitatie al ontvangen. Niet direct van het aanstaande bruidspaar, maar via onze broer en schoonzus. Ergens in juli 2016 op het Griekse eiland Andros ging het gebeuren. Iedereen mocht komen. Nadere inlichtingen zouden volgen. Een golf van opwinding spoelde door de familie. Een bruiloft in Griekenland, wanneer maak je dat mee? Wanneer maakte je überhaupt nog een bruiloft mee tegenwoordig?
In januari kwam https://sofiathomaswedding.wordpress.com/ελληνικά/ online met de beloofde nadere informatie. Over waar en wanneer, over hoe op Andros te geraken en hoe je er te vermaken. En natuurlijk over de hoogtij zelf die bestond uit de beach party vooraf, de bruiloft zelf op Grieks orthodoxe wijze en de afterparty een dag later. Vliegtuigen werden geboekt, veerboten, accommodatie. Er moest feestkleding worden aangeschaft. Geen sinecure, want wat trek je aan op een Griekse bruiloft bij 30°C?
Hij zat in zijn stoel en luisterde, onze vader, naar onze opgewonden voorpretgesprekken als we op visite kwamen in zijn kleine kamertje in het bejaardentehuis. Een van zijn kleinzoons ging trouwen, en hij zou er niet bij zijn. We regelden bezoekers tijdens onze afwezigheid en vroegen de verzorging een extra oogje in het zeil te houden. De laatste tijd was hij regelmatig gevallen en werd hij brozer en brozer. We lazen de kleine lettertjes van de annuleringsverzekering aandachtig. En verder was het een kwestie van bidden en hopen dat het goed ging.
Hij heeft de ansichtkaarten nog ontvangen en de foto's nog gezien. Zelden waren vakantiefoto's feestelijker en zonniger dan deze op de iPad. Hij zag dat het goed was, onze vader, hij genoot van ons genieten, zijn nageslacht, feestelijk en zomers bruin.
Hij haalde half september, 91 jaar en 8 maanden oud.
Andros

Rechts de bruidegom

maandag 29 augustus 2016

Ons Soort Mensen

Op Auckland International Airport hangt een spandoek met 'You've made us proud' erop, een boodschap aan de olympische sporters die eerder deze week waren teruggekeerd uit Brazilië. Geen idee wat de medailleopbrengst is voor de kiwi's, maar ik denk dat het spandoek al klaar lag nog voordat er één sporter was afgereisd naar Rio. Waarschijnlijk is het zelfs hetzelfde ding als vier jaar geleden. 
Oké, de New Zealandse spórters kunnen trots zijn op de geleverde sportprestaties, hoe gering misschien ook - één miezerige bronzen plak voor snelwandelen of een achtste plaats bij de hink-stap-sprong, ik heb echt geen idee. De spórters moesten aan de bak na jarenlange training. Maar kun je ook trots zijn op iets waaraan je zelf niets hebt bijgedragen? De gewone man of vrouw uit Nieuw Zeeland heeft niet meer kunnen doen dan een beetje meeleven. Als hij of zij een beetje sportminded is. En dus slaat dat 'us' ook al nergens op. Je zult maar een hekel hebben aan sport, die hele olympische santenkraam gemeden hebben als de pest. Word je gewoonweg ongevraagd en tegen je wil op een spandoek meegenomen.
Dat te pas en te onpas gebruiken van 'ons' staat me enorm tegen. Het is een vorm van sluiknationalisme waar ik niet in mee wil gaan. Als het Nederlands elftal wint zijn het 'onze' jongens, zodra er verloren wordt, worden de spelers ineens met het afstandelijke 'zij' geduid. En o, wat zijn we trots op onze Deltawerken. En die polders? Ja, wij maken ons eigen land! We stoppen onze vingers in de dijk.
Helemaal bont maakt die dwaas uit Venlo het. Nederland wordt weer van 'ons'. Nou, zijn Nederland is mijn Nederland niet, dus wanneer is hij van plan zijn biezen te pakken.  Ons land is te klein voor ons allebei.
En ik ben zo trots op al die landgenoten die dat ook vinden. OSM zeg maar.





vrijdag 26 augustus 2016

Tawharanui

Die plaatsnamen in Maori bekken niet echt lekker en je kunt ze ook niet makkelijk onthouden: Whangarei, Waiotama, Kirikopuni, Pikiwahire. Vandaar dat ik, als verstokt non-tomtommer, menig afslag heb gemist. Maar ach, ik heb de tijd aan mezelf en benzine zat, dus dan maak ik gewoon een ommetje. Toch moet je daar mee oppassen in Nieuw Zeeland, want voordat je het weet, verandert je alternatieve route over een fraai landweggetje in een gravelpad dat vermeld staat in de kleine lettertjes van het autoverhuurbedrijf als no way zone. Omdat er meestal geen weg terug is, rijd ik dan voorzichtig door, argwanend luisterend naar het getik van steentjes tegen de bodem van de carrosserie, hopend op een tegenliggerloos vervolg. Want ze zijn er echt, die autochtone automobilisten die met een snelheid van 70, 80 zoveel mogelijk stenen lijken op te willen werpen. Behoedzame toeristen in hun autootjes zal ze worst wezen. Weten zij veel van de kleine lettertjes in het huurcontract.
Een paar dagen geleden trof ik zo'n steenslagpad op weg naar Tawharanui. Ik had geen keus, ik wilde daar naartoe. Het is een schitterend natuurpark, dat laat je niet links liggen. Ik tufte zachtjesaan over de weg, kwam geen enkele tegenligger tegen, maar werd wel op de hielen gezeten door zo'n typische Nieuw Zeelandse bak met surfplanken op het dak. Het ging de bestuurder kennelijk niet snel genoeg, want hij kwam lekker kleven. In Nederland had ie daar geheid een bon voor gekregen. Van de prins geen kwaad wetend reed ik fluitend hooguit 30 en vermeed mijn spiegels. Toch kon ik voelen hoe mijn achtervolger zich op zat te vreten. Hij claxonneerde nog net niet. Het was natuurlijk zo'n snelle surf dude die niet kon wachten zich in zijn pak te hijsen om de golven te trotseren. Reed er zo'n bejaarde voor hem. Want met zo'n vaartje kon het toch niet anders dan een 70+'er zijn. 
Ik reed de rit op z'n ellefendertigst uit. Vlak voor de ingang van het park zag de hijger zijn kans schoon en schoot mij half door de berm voorbij. Een stofwolk was mijn deel. De uren erna heb ik zo genoten van de natuur in Tawharanui. Het was laag water en ik klauterde kilometers ver over rotsen. En ik kwam niemand tegen. Zo fijn. Zou die surfer ook zo genoten hebben?

donderdag 25 augustus 2016

Door Auckland

Als conferentieganger krijg je maar mondjesmaat mee in wat voor stad je bivakkeert. Toen ik na aankomst met het vliegtuig per shuttle Auckland werd ingereden dacht ik niet direct: wow, Auckland, THE place to be. En toen ik me eventjes in de stad moest verpozen tot ik mijn hotelkamer in mocht, liep ik door dertien in een dozijn straten zonder ziel, zonder sfeer. Toegegeven, tot een echt objectieve beoordeling was ik niet meer in staat na een etmaal vliegen. Het was aardig weer, dat wel.
Tijdens de conferentiedagen kwam ik niet veel verder dan een wandeling van vijf minuten van het Auckland City Hotel aan de Hobson Street naar het Aoteo Centrum waar IBBY werd gehouden. Na de goedgevulde en dus behoorlijk vermoeiende dagen, waarin ook een jetlag nog parten speelde, ontbrak de puf de stad te verkennen voor een leuk eettentje. De aardigste die ik kon vinden stond naast het congrescentrum. Nog steeds zag ik niet meer van de stad dan dezelfde vierkante kilometer die ik al kende. Met op elke straathoek een Chinees kruideniertje met brood van de dag ervoor en óf groene óf bruine bananen. Ik passeerde elke keer de Auckland City Mission, de daklozenopvang, waar op straat een tiental zwerverstypen koffie dronk en sigaretten rookte. Niet dat ik mijn ogen wil sluiten voor de problemen van een stad, maar opwekkende beelden waren het niet en ze droegen niet bij aan een positiever beeld.
Tot het zondag werd en ik de mogelijkheid kreeg Auckland echt te ontdekken. Op internet had ik een wandeling gevonden die startte in het havengebied en vervolgens leidde langs diverse greenspots. Daar besefte ik pas voor het eerst welke bijzondere en weelderige vegetatie er in Nieuw Zeeland groeit. En hoorde ik welke aparte vogelgeluiden er opklinken. Dat zijn beeldbepalende kenmerken die Nieuw Zeeland onvergelijkbaar maken met Europa. Ik belandde uiteindelijk in een prachtig natuurgebied rondom een uitgedoofde vulkaan op nauwelijks een derde van de hele tocht, maar met toch al ruim vier uur lopen in de benen. En ik moest nog terug. Over uitgestrektheid gesproken. Ik was blij dat ik mijn idee over Auckland had kunnen bijstellen. Ook al moest ik het laatste stukje naar het hotel toch weer door die saaie straten.

zondag 21 augustus 2016

Eenvoudig kamperen

Een van de vele vele sprekers op IBBY was sir Richard Taylor, mede-oprichter van Weta Workshop in Wellington. Dat bedrijf is verantwoordelijk voor de visuele effecten in o.a. The Lord of the Rings, de Mad Max-films, The Hobbit en talloze andere films waarin het er nogal heftig aan toe gaat. Hij was daar samen met Martin Baynton, een Nieuw Zeelandse kinderboekenschrijver. Die schreef ooit 'Jane and the dragon' en daar is met medewerking van Weta Workshop een succesvolle tv-serie van gemaakt.

Hoewel Taylors verhaal boeiend was en zijn beelden ronduit spetterend waren, bleef het toch een beetje vloeken in de kerk in een zaal vol boekenmensen die de verbeelding van verhalen toch het liefst overlaten aan het individuele brein. Weta Workshop maakt met de geleverde perfectie een soort all-inclusive vakantie en zet lezen vervolgens weg als een eenvoudige kampeervakantie met een muntjesdouche. Taylor kan nog zo hard beweren dat er door zijn visuals talloze mensen 'Narnia' en Tolkien zijn gaan lezen (die dat niet hadden gedaan als ze de filmversie niet hadden gezien), feit blijft dat hij van nog meer mensen een stukje authentieke fantasie heeft afgepakt.

vrijdag 19 augustus 2016

Kia Ora!

Nieuw Zeelanders zijn trots op de Maori-cultuur. Menige NZ-spreker op het IBBY-congres neemt de gelegenheid te baat de deelnemers in Maori te begroeten. Kia Ora (welkom) klinkt er dan en vervolgens nog een riedel van niet thuis te brengen klanken met veel k's, en die volgens de sprekers altijd iets moois of vriendelijks betekenen. Dat zullen we dan maar geloven. Natuurlijk is het publiek inmiddels diverse keren op de haka en soortgelijke dansen getrakteerd. Elke keer weer indrukwekkend. De mannen met woeste gebaren (kun je dat leren, je tong zo ver naar buiten steken?) en kreten, de vrouwen met trillende handen (welkom!). 
Toen Abel Tasman in 1642 Nieuw Zeeland ontdekte, maakten de oorspronkelijke bewoners hem met een haka duidelijk dat ze niet op hem zaten te wachten. Hij vatte het echter op als een welkomstritueel en zette voet aan land. Kleine historische vergissingen hebben soms grote gevolgen.
Ngā mini (warm greetings) toegewenst.

woensdag 17 augustus 2016

Paranoia

Misschien omdat ik niet op mijn florissantst het vliegtuig uitrolde - ongeschoren, wallen, en niet helemaal okselfris meer (maar hadden niet alle passagiers daar last van?) - liep ik in de peiling bij de Nieuw Zeelandse douane. Om precies te zijn de verdovendemiddelensquad van wie de hasjhond het op mij gemunt had. De in een uniformpje gehesen Jack Russel sprong diverse malen tegen mij op om aan mijn rugzak te ruiken. De hondenbegeleider overlegde met een collega. Er werd gefluisterd, er werd geknikt, ik was de klos. Aufmachen. Maar dan op z'n kiwi's. Of er eten in mijn tas zat, kruiden, bloemen of iets anders waardoor de hond op mijn Ikea-tas viel? Iets anders? Wat werd hier gesuggereerd? Ja, er had een sinaasappel in gezeten, maar die had ik vlak voor de landing opgegeten, om geen 400 NZ$ boete aan mijn broek te krijgen voor fruitsmokkel. Wat ik dan met de schillen had gedaan. Opgegeten, nou goed? Dat zei ik natuurlijk niet. Dat zet ik alleen heel stoer in een blog die de NZ'se geheime dienst toch niet gaat lezen. Of toch? Er gebeurde wel iets heel vreemds met m'n account net.
Paranoia? Of gewoon jetlag?

Jack zonder uniform.

Absurd (absoerd zeggen de Russen)

Dit is echt absurd. We vliegen nu al uren op 10 km hoogte en gaan daar nog uren mee door. Ik kan me er werkelijk weinig bij vppdstyllle, sorry turbulentie, voorstellen. Daar gaan we dan met een passagier of 300 door de avond over de Stille Oceaan. Bijna 6400 km op de teller. We 'naderen'  Australië met een buitentemperatuur van -54 graden. Binnen eten we een stuk pizza. Nice, zegt mijn buurvrouw uit Zuid-Afrika die haar dochter gaat bezoeken. A bit to small, zeg ik. We lachen. Het is lollig in de lucht. Op de turbulentie na. Daar heb ik het niet op. Misschien moet ik iets gaan 'doen'. Een filmpje kijken of zo.


Compromishoofddoek

Het vrouwelijk personeel van Emirates, op het vliegveld en de stewardessen, hebben een mutsje op met aan de zijkant zo'n bungelende sjaal. Een typische compromishoofddoek die enerzijds de geloofsvoorschriften van de islam tegemoetkomt, maar toch niet te veel lijkt op de traditionele gevallen. Met een kekke uitstraling naar de wereldburgers die gebruikmaken van Emirates. Mislukt kek dan natuurlijk, geen gezicht zelfs en bovendien erg onpraktisch. Dat weten die vrouwen zelf natuurlijk ook. Achter de balie ontkom je er niet aan, maar in het vliegtuig zijn de hoofddeksels nog voor het vliegen gevlogen. Bovendien heeft Emirates veel vrouwen in dienst van buiten de VAE. Dit vliegtuig bijvoorbeeld, vlucht 448 naar Auckland, heeft veel stewardessen met een Nieuw Zeelands accent.
Zou de ontwerper van dat hoedje nou tevreden zijn geweest met zo'n onding? Is het die vent in dat pak?

Dubai

Dubai is de hoofdstad van de Verenigde Arabische Emiraten. Een golfstaat met een hoop geld. Althans dat was zo, nu gaat het allemaal wat minder. Niet dat je dat aan het vliegveld af kunt zien. Het is hier zo groot, dat je met een trein van de ene gate naar de andere moet. Onderweg pracht en praal, kitscherig, maar toch. Alleraardigst personeel dat in iets dat op Engels lijkt de weg wijst. En hoe zit het eigenlijk met het islamitisch gehalte van deze staat? Bij de wc's is een gebedsruimte, een voor mannen en een voor vrouwen. Ik heb er even gebeden, want ik moet zo meteen weer in het vliegtuig. Dubai-Auckland is de verste afstand die een vliegtuig zonder tussenstop kan halen. Als Allahs zegen daar maar op rust. Met de kerosine in de tank kun je een zwembad vullen. Er is hier op het vliegveld trouwens ook een zwembad. Ik had daar op gerekend, want in mijn handbagage zit mijn zwembroek. 's Even kijken. Ja, warempel, daar zie ik een bordje.


dinsdag 16 augustus 2016

Trip Down Under

Je kunt een eind gaan op deze aardkloot. Ik sta aan het begin van een reis van 19.362 kilometer. Eerst Amsterdam-Dubai, dan Dubai-Auckland. Mocht ik het halen, dan krijg ik een gouden medaille. Of toch in elk geval een vermelding in het Guinness Book of Records. Het wordt mijn eerste ervaring met een jetlag. Ik ben benieuwd. Vooruit slapen werd me afgeraden. Ik moest moe het vliegtuig in. De reis zou me wel afmatten. Na een filmpje of drie, vaste prik bij Emirates, zou geen luciferstokje mijn ogen nog openhouden. Ik heb een kussentje en oordoppen. Geen steunkousen. Die raadde mijn fysiotherapeut dan weer aan. Want die krijgt dikke benen van lang zitten. Was zitten trouwens niet het nieuwe roken? Neem ik al vliegend een paar pakjes zware shag tot me. Hoe dan ook, in Auckland wacht een fatsoenlijk hotel waar ik me helemaal te buiten kan gaan aan slapen. Niet lang natuurlijk, want de plicht roept. Het IBBY-congres. Vier dagen lang zitten en luisteren. En dat voor een verstokte niet-roker.

In het toestel van Emirates.

woensdag 18 mei 2016

Het kreng

Zoals bekend heb ik een wisselvallige relatie met busbestuurders. Vooral met die chauffeurs die denken dat ze de baas over me moeten spelen. Ik, de klant, mag bij de gratie gods meerijden in HUN bus. Ik, de klant, die eigenlijk koning zou moeten zijn. Je legt tegenwoordig een hoop geld neer voor een eenvoudig busritje, dus daar mag best wat tegenover staan. Een beetje vriendelijkheid, een beetje correctheid, een grapje op zijn tijd en natuurlijk het naar behoren besturen van de bus. Voor een bepaalde categorie chauffeurs iets teveel gevraagd.
Gisteren was het weer zover: ik trof een van de bullebakbestuurders van Arriva. Een ze, een kreng. Bij het instappen leek er nog weinig aan de hand, maar haar happige oranje geverfde kapsel - in het kader van Douwe Bob of zo? - was natuurlijk een niet mis te verstane vooruitwijzing geweest. Ik vond een plek voorin. De bus stroomde vol. Als laatste werd een mevrouw toegelaten die ik inschatte als bewoonster van het AZC dat we straks zouden passeren. 
De chauffeuse keek bedenkelijk naar de bulk plastic tassen die de vrouw in kwestie naar binnen had gezeuld. 'Vergeten we niks?' vroeg ze de vrouw die al bezig was haar zakken na te zoeken. Er kwam een ov-kaart tevoorschijn waarop het incheckapparaat met een rood kruis en een foutpiep reageerde. Ook na poging twee, ook na poging drie, vier en vijf.
'Je kan het blijven proberen,' becommentarieerde de bestuurster gas gevend de situatie, 'maar als er niks op staat, dan staat er niks op.' 
De vrouw stopte haar kaart weg en vond in dezelfde zak een briefje van 50 euro. Ze wapperde er triomfantelijk mee in de richting van de chauffeuse die de bus kordaat de weg opdraaide.
'Ja, dat gaat dus niet lukken, dame,' liet ze luidkeels ook de rest van de passagiers weten, 'daar heb ik dus niet van terug. Ik kan je zo echt niet meenemen.' Paradoxaal genoeg drukte ze het gaspedaal dieper in. De tassenvrouw kon zich met moeite staande houden. 
In mum van tijd bereikten we de volgende halte, een desolate plek langs een uitvalsweg. De voordeur klapte open. De uitzettingsprocedure voor deze vluchtelinge was helder: ze moest het trapje af, met tassen en al. 'Wisselen!' riep de chauffeur haar na en maakte met haar handen het gebaar dat een voetbaltrainer hanteert langs het veld.
'Het is altijd hetzelfde met die lui.' Ze richtte zich tot mij. Ze hoopte wellicht op mijn solidariteit. Die ze niet kreeg natuurlijk, integendeel, ik ging in gedachten na of ik de persoon die in de zijspiegel steeds kleiner werd niet had kunnen redden bij wijze van een door mij betaald kaartje. Maar het was te laat, mijn kans was voorbij. Ik staarde lafhartig voor me uit tot na een kwartier mijn halte opdoemde. Ik maakte mij klaar om uit te stappen, liet mijn pas piepen en wachtte op de deur die open zou gaan. Hetgeen niet gebeurde. Vragend keek ik achterom.
'De voordeur is de ingang. U moet achter uit.' 
'O, net als die mevrouw van het AZC van daarnet, zeker.' Ik stampvoette naar de achterdeur en hield mijn pas van de weeromstuit nogmaals tegen een apparaat. U bent al uitgecheckt, las ik. Hoewel ik blind van woede was.


donderdag 17 maart 2016

TOK

Ooit, lang geleden, tekende ik nog. Deze strip bijvoorbeeld. Antiek, want het zijn beelden van misschien wel 30 jaar geleden.


woensdag 10 februari 2016

De stopnaald

Zij stopte sokken bij de lamp die schaars verlichtte. 
Hoewel haar oude lijf steeds vaker het onderspit moest delven in de strijd tegen de ouderdom, waren haar ogen nog wonderbaarlijk goed. Ook al was de draad door het oog van de naald krijgen geen sinecure, het lukte uiteindelijk toch altijd. Ze keek op, de duistere kamer in. Het moest al tegen achten lopen. Het was tijd voor een kopje thee. Ze kwam met moeite uit de diepe stoel.

Of het toen gebeurd was of pas nadat zij weer plaatsnam met kop en schotel kon zij zich niet herinneren. Er was geen pijn geweest, zelfs geen gevoel dat ze niet thuis kon brengen. Het enige wat haar had beziggehouden was de plotseling onvindbare stopnaald. De sok met het gat in de hiel lag over de stoelleuning, het stopgaren naast haar bovenbeen. Maar waar die naald gebleven was, bleef een raadsel. Ze voelde tussen de randen van de zitting, ze tuurde het tapijt af rond de stoel. Ze gleed op haar knieën op de grond om onder de stoel te kijken, waar wel een euro lag, maar geen naald. Ze liep zelfs terug naar de keuken om op het aanrecht te kijken. Tamelijk onzinnig, dacht ze, maar je wist maar nooit. Ze trof er slechts het theezakje aan dat had gedrupt op het aanrecht.

Terug in de kamer zette ze de televisie aan. Wat het beeldscherm bood, boeide haar niet. De verdwenen stopnaald maalde door haar hoofd. Ze dronk de thee pas toen het koud was geworden. Nog voor negenen zette ze de thermostaat laag en deed alle lampen uit. Met het verdwijnen van de stopnaald was de dag gesmoord in nutteloosheid. Het was nog wel vroeg, maar als ze ging liggen zou ze meteen in slaap vallen. Zoeken putte uit.

De volgende ochtend, het was nog donker, werd ze wakker van een pijnscheut in haar kuit. Toen ze haar onderbeen optrok om het te inspecteren leek het laken mee te komen. Alsof het aan het been zat vastgehaakt. Ze knipte het lampje aan op haar nachtkastje. Naast het glas water vond ze haar leesbril. Ze sloeg het laken weg en las haar kuit. Op de oude huid die om de spier spande, zat een druppel bloed. Midden in het rood stak een merkwaardig zwart puntje naar buiten. Toen ze het zag, wist ze wat het was. Ze klemde het puntje tussen duim- en wijsvingernagel. Kracht zetten was nauwelijks nodig.


vrijdag 8 januari 2016

Marjoleinen

Vandaag vraag ik graag aandacht voor vrouwen die de naam Marjolein dragen. Ik ken er niet veel, maar de Marjoleinen die ik ken, vormen een bijzondere categorie. De subcategorie Marjolein, overigens in een enkel geval geschreven als Marjolijn, wordt over het algemeen bevolkt door lange slanke vrouwen die graag pastelkleurige vestjes aantrekken met daaronder een simpel bloesje. Ze houden van basic jeans en dragen vaak een bril bestaande uit een bruin hoornen montuur met ronde glazen. Ze zijn bescheiden, vriendelijk en behulpzaam, maar vaak ook een tikje verlegen en onbeholpen. Zonder dat ze het zelf weten maken die laatste twee eigenschappen Marjoleinen verdomd aantrekkelijk. Laatst ontmoette ik een nieuwe Marjolein. Ze voldeed volkomen aan de door mij gegeven beschrijving. Deze droeg haar lange donkerblonde haar in een paardenstaart. Toen ze zich voorstelde, schudde die staart vrolijk heen en weer. Het leek of ze kwispelde. Typisch Marjoleinenvertoon: een onzeker glimlachje rond de mond, een beetje schutterige motoriek bij het handen schudden, maar wel ondertussen heel geraffineerd dat haar laten dansen. Nee, leer mij de Marjoleinen kennen. Volgende keer in deze rubriek de Sylvia's. Toch een heel ander kaliber vrouwen.
Voor meer informatie over Marjoleinen kunt u terecht op www.leermijmarjoleinkennen.nu.

Matterhorn

Het is zeven uur, het uur van de bus die me naar L zal brengen. Ik sta er al een paar minuten, want aan te laat komen heb ik een hekel. Het is me één keer overkomen dat ik de bus miste. Ik was op tijd, de bus was te vroeg. Bij de busmaatschappij diende ik daarover een klacht in via de mail. Ik kreeg dezelfde dag nog bericht terug. Dat stemde me tevreden. Ik had eigenlijk verwacht dat er dagen of misschien wel weken overheen zouden gaan, voordat ik een reactie zou krijgen. Het antwoord stelde flink teleur. De dame van de klantenservice, ene Carla Smit, liet mij weten dat mijn klacht niet kon kloppen. De chauffeur had namelijk verklaard dat hij gewoon op tijd bij de halte was gearriveerd. Toen ik dat las, was ik furieus. Ik tikte meteen een boos mailtje terug. Dat kon niet verstuurd worden, omdat het bericht van het busbedrijf een no-reply-mail bleek te zijn. Ik werd nog giftiger en zocht het telefoonnummer van die ballentent, een nummer waarvoor je moest betalen. 30 cent per minuut. Ze zetten me zeker twee minuten in de wacht. Toen viel de verbinding weg. Ik had gewoon 60 cent in het water gegooid en was geen steek opgeschoten. Ergernis stapelde zich op ergernis. Ik vervloekte de busmaatschappij en al het personeel dat er werkte. Ik had eigenlijk verhaal willen halen bij de eerste de beste buschauffeur die op mijn pad zou komen. In plaats daarvan ben ik op een bankje gaan zitten dat toevallig in de buurt stond en heb daar tot tien geteld, langzaam en bedachtzaam. Gewoon een van de wijze raadgevingen van mijn moeder zaliger. En het hielp, ik kwam tot rust. Ik zat op dat bankje, aanvankelijk kwam er stoom uit mijn oren, op het hoogtepunt van mijn woede had ik een moord kunnen plegen, maar al bij negen, of misschien al bij zeven voelde ik me kalmer worden. Zonder de adviezen voor het leven van mijn moeder zouden er al heel wat vreselijke dingen zijn gebeurd. Ik ben vrij opvliegerig, maar dankzij de raadgevingen van mijn moeder kan ik er goed mee omgaan. Tot tien tellen helpt, maar ook om aan fijne dingen te gaan denken als je het gevoel krijgt dat de hele wereld tegen je is. Mijn favoriete fijne gedachte gaat over de vakantie die ik als tienjarige doorbracht met mijn moeder in Zwitserland. In Wallis, om precies te zijn in Grächen. Dat ligt in het dal bij Zermatt en Zermatt ligt weer aan de voet van de Matterhorn, die prachtige iconische puntberg. Ik heb mij erover verbaasd dat er mensen zijn die de Matterhorn niet kennen. Ik ken die berg al zowat mijn hele leven. Ik hield vroeger een plakboek bij van plaatjes uit landen waar mijn moeder en ik op vakantie waren geweest. Ik knipte die uit folders die we mee naar huis namen of uit brochures die je kon opvragen bij toerismebureaus. De Matterhorn heeft een prominente plek in een van die plakboeken. In mijn kinderlijke handschrift van toen heb ik er 'Matterhorn, 4478' onder geschreven. Ik hield als kind al van zorgvuldig archiveren. Op dezelfde pagina bevinden zich plaatjes van de Jungfrau en de Eiger, respectievelijk 4158 en 3970 meter hoog. Wat mij dan stoort, nu als volwassene, is dat ik die twee Alpenreuzen uit het Berner Oberland op dezelfde pagina heb geplakt als de Matterhorn en de Monta Rosa (4634 m) uit Wallis. Ik heb meer dan eens onderzocht of ik de plaatjes los kon peuteren. Dat was misschien uiteindelijk wel gelukt, maar de mogelijke schade aan zowel plaatjes als bladzijde was lastig in te schatten. Ik had ze indertijd ingeplakt met Velpon, niet de eerste de beste lijm. Ik durfde het niet aan. Ik moet leren leven met imperfectie. Moeder zei het ook al: 'Het leven is niet perfect.' Ik hoor het haar nog zeggen. Toen drongen die woorden niet goed tot me door. Ik groeide op onder haar vleugels, volkomen beschermd, eigenlijk in een klein perfect miniwereldje. Ik wist nauwelijks hoe het daarbuiten was.
Het is twee over zeven. De bus is in geen velden of wegen te bekennen. Het heeft geen zin voortdurend op mijn horloge te kijken. Toch doe ik het. Ik kijk op om te zien of de bus nadert en ik kijk neer om te zien hoe de secondewijzer over de wijzerplaat schokt. Wat is tijd? Je krijgt het en het wordt je weer afgenomen. In dit geval door een buschauffeur die 's morgens om zeven uur bedenkt dat hij het wel wat rustiger aan kan doen. Dat tijdschema's niet meer dan richtlijnen zijn waaraan je je min of meer kunt houden. Als de bus in een file belandt, kan ik daar in komen, dat is overmacht. De dag beginnen met een achterstand, het afpakken van tijd van onschuldigen en argelozen is andere koek. Dat is willens en wetens de boel traineren. Ergens snap ik dat wel, zo'n chauffeur wil laten merken dat hij de baas is. Over zijn bus, over zijn route. En zijn leidinggevende op kantoor ver weg kan de rambam krijgen. Die zit achter een bureau of aan de vergadertafel. Die wordt niet geleefd door roosters en routes. Die staat mijlenver van de praktijk. Wat weet zo'n kantoorklerk nu van zeikerige passagiers. Hij kent de klant alleen van papier. In aantallen, in financiën die binnenkomen. Chauffeurs willen ook baasjes zijn. De klant is in dat verlangen niet meer dan een ondergeschikte. Een loser die geen auto heeft en in weer en wind naar een bushalte moet lopen. Een mindere menssoort, een dégeneré die zich afhankelijk maakt van anderen, die zich laat bazen, die moet weten wat zijn plek is. De chauffeur bepaalt wat er gebeurt. En nu gebeurt er vooralsnog niets.
Zeker vijf minuten te laat schuift lijn 30 voor de halte. De chauffeur begroet mij uiterst vriendelijk. Ik heb hier de leiding, wil dat zeggen, maar ik ben wel een vriendelijke baas. Die van zichzelf denken dat ze beminnelijk zijn, dat zijn de ergsten. Type Poetin, type Erdogan. Ik ken deze chauffeur. Het is ronduit een eikel. Om een voorbeeld te noemen van zijn eikelig gedrag: op donkere herfst- en winterdagen laat hij vaak de verlichting uit. Voor mensen die iets willen lezen, zoals ik, heel vervelend. Het zegt ook iets over zijn eigen ongeletterdheid. En over zijn gebrek aan empathie. Van een chauffeur op een lijndienst mag toch op zijn minst verwacht worden dat hij enig inlevingsvermogen heeft in zijn passagiers. Dat je nog niet optrekt voordat de nieuw binnengekomen reizigers hun plek hebben gevonden bijvoorbeeld. Dat je niet te keer gaat tegen passagiers die abusievelijk op de stopknop hebben gedrukt. Dat je buitenlanders even uitlegt hoe ons chipkaartsysteem werkt. Ik ben op mijn hoede met deze kerel. 
Het is zo'n bus met groene bekleding op de stoelen. Die bussen zijn ingericht op zoveel mogelijk passagiers. Vanuit het standpunt van de busmaatschappij misschien begrijpelijk, maar voor reizigers geen vooruitgang. Je bent gedwongen krap te zitten, met je knieën tegen de knieën van degene tegenover je en je heupen tegen de heupen van degene naast je.  Meest vervelende scenario is tegenover een persoon komen te zitten met lange benen (meestal een man) en naast een persoon met brede heupen (meestal een vrouw). Dat maak ik gelukkig zelden mee. Aangezien ik tamelijk vroeg op de route opstap, kan ik meestal plaatsnemen op de eenpersoonsstoel rechts voorin. Mijn voorkeur hebben de bussen met blauwe bekleding. Blauw vind ik sowieso een mooiere en sympathiekere kleur, maar de blauw ingerichte bussen hebben ook een fijnere indeling. Je kunt nog steeds naast iemand terecht komen met brede heupen, maar er zijn geen stoelen tegenover elkaar. Bijkomend voordeel is dat niemand 'tegen de richting in' hoeft te rijden. Niet dat ik daar zelf last van heb. 
Er is een nadeel van de stoel voorin, er hangt een bordje bij dat aangeeft dat de plek bedoeld is voor mensen die moeite hebben met staan. En ik weet dat er halverwege L, na een halte of zes, vaak een man instapt met een handicap. Ik weet niet wat hij heeft. Hij strompelt de bus in. Verstandelijk lijkt hij me in orde, maar fysiek heeft hij moeite met zijn evenwicht. Als hij instapt, houd ik me in eerste instantie van de domme. Ik doe alsof ik niet gezien heb dat hij een lichamelijke beperking heeft. Het is nog vroeg, ik ben een slaperige passagier die geen oog heeft voor medereizigers. Als die man de bus in komt, doe ik gewoon even mijn ogen dicht. Mocht het zo zijn dat hij noodgedwongen voorin het gangpad blijft hangen, dan ontkom ik er natuurlijk niet aan mijn plek af te staan. Dan sta ik ook echt wel op. Van binnen mokkend, maar ik sta op. Ik wil niet het gevaar lopen dat het baasje achter het stuur denkt mij terecht te moeten wijzen. Dat is ook nog nooit gebeurd. 
Dit keer kan ik rustig blijven zitten tot het station. Rustig is misschien het woord niet, want de bus is in enkele haltes volgestroomd met tientallen leerlingen van het stedelijke ROC. Die maken buitensporig veel herrie. Alsof de dag al uren aan de gang is. Een jongen in het gangpad leunt tegen mijn stoel, waarbij zijn enorme rugzak tegen mijn linkerarm drukt. Van lezen komt zo niets. Als ik lees, kan ik me afsluiten van geluiden en dingen die onderweg gebeuren. Nu sluiten de herrie en de duwende rugzak mij af van het lezen. Ik moet noodgedwongen naar buiten kijken. Het valt me op hoe slordig de chauffeur rijdt. Te hard, door oranje, over gearceerde weggedeeltes. Als hij remt, lijkt het wel alsof hij vol op de rem gaat staan. Zeker voor de staande passagiers, maar ook voor mij bijzonder onaangenaam. Het voelt alsof je voortdurend gelanceerd wordt.
Eindelijk arriveren we in L. Ik verlaat de bus zonder de chauffeur groeten. Als ik me haast kan ik de trein van drie voor half nog halen. Ik worstel me door het gepeupel dat op z'n gemakje door de stationshal loopt. Alsof ze allemaal op weg zijn naar een dagje uit in plaats van naar het werk. Ze treuzelen op de meest onlogische plekken. Vlak voor of na de incheckpoortjes, onder- of bovenaan de trap naar het perron. Ik denk voortdurend: hoepel op. Hoepel in godsnaam op, ga aan de kant. Er zijn gewoon mensen die een trein willen halen. Ga je ergens anders lopen te vervelen.
Op het perron zie ik het al: een opvallend grote groep bestudeert het scherm met de treintijden. Het zal toch niet waar zijn. De trein zal toch alstublieft wel gewoon op tijd vertrekken? Ik zie mensen omdraaien en rechtsomkeert maken. Een vrouwenstem klinkt over de luidsprekers. Ik stop mijn vingers zo diep mogelijk in mijn oren.
O, kon ik nog maar één keer bij mijn moeder zijn. Zodat ze me over mi'n bol kon aaien, Brinta voor me zou maken en in de keuken oud-Hollandse liedjes zou zingen. Het leven is een hel.