zaterdag 31 maart 2012

Magisch realisme

Gesprekken voeren met Mathilde is per definitie vermoeiend. Het gaat altijd ergens over en zij bepaalt de onderwerpen. Ik doe mijn best aan te haken, maar voel me een lichtgewicht aanhangwagentje dat onvast slingerend een SUV met teveel paardenkracht moet volgen. Het gesprek vandaag in de trein gaat over magisch realisme. 'Hubert Lampo,' roep ik vanuit de aanhanger alsof het een quizvraag betreft. Fout. Mathilde schudt haar hoofd. Haar paardenstaart doet mee. 'Joachim Stiller?' probeer ik weer. Ditmaal negeert ze gewoon wat ik zeg. Vervolgens laat zij haar erudiete licht schijnen over het onderwerp. Nu belicht ze de schilder Giorgio de Chiricio en zijn ' Pittura Metafisica', dan weer Pyke Koch en zijn fabeldieren. Haar ogen blijven strak op mij gericht, wegkijken is geen optie. Koortsachtig wacht ik het moment af in te kunnen springen, maar waarmee kan ik in godsnaam te berde komen? Voor de vorm gooi ik er een paar ja's en nee's in, het is een gesprek tenslotte. Fout. 'Hoezo nee? Ben je het daar niet mee eens?' Mathilde lacht haar paardentanden bloot. Ze stelt geen vraag, ze constateert slechts. Ik hoef me in elk geval niet druk te maken over eventuele argumentatie. Ze heeft haar betoog hervat. Over Van Lubeck gaat het en over Uko Post. Ze noemt ze met achteloos gemak, zoals een ander de ingrediënten van erwtensoep opsomt.
Mathilde. Tilly noemden we haar vroeger. Tilly paardenbilly. Toen al. Ze zit er nu op, die flinke paardenderrière. Ik lach om het binnenpretje. 'Wat?' hinnikt Mathilde. Voor heel even is ze uit haar ritme. Dan draaft ze weer door, niet te beteugelen. Ik haak stiekem af. Langzaam schuift een andere werkelijkheid voor de echte. Tegen de achtergrond van een inktzwarte, Carel Willink-achtige hemel galoppeert een briesende merrie in beeld. Haar adem dampt. Op mijn uitgestoken vlakke hand ligt een suikerklont. Dit keer bepaal ik wat er gebeurt.

donderdag 15 maart 2012

Eersteklas hufter

'U zit tweedeklas,' bast de conducteur tegen de man die stoïcijns voor zich uit blijft kijken. 'Daarmee bezet u een plek in een trein die haar tweedeklas capaciteit drie stations geleden al overschreed. Vindt u dat niet een beetje asociaal?' De NS'er kijkt triomfantelijk de coupé rond. Hij heeft de sympathie van het reizend klootjesvolk, zeker van hen die moeten staan. 'U blijft dus willens en wetens een plek bezet houden in een tweedeklas compartiment met een eersteklaskaartje en weigert plaats te nemen in het gedeelte waarvoor u dat kaartje heeft gekocht. Heeft u daar één goede reden voor? Kunt u ons met argumenten overtuigen van het feit dat u híér zit en niet in het luxere gedeelte van deze intercity? U kunt wel zo dommig voor u uit blijven staren, maar u begrijpt toch wel dat uw populariteit met de seconde slinkt? Mensen kunnen uw bloed wel drinken. Laat me u daarom dit adviseren: maak uw kaartje te gelde enkele meters verderop, voorbij het glazen deurtje waardoor de reizigers hier slechts likkebaardend de zee van ruimte kunnen constateren. Kortom: rot op en maak plaats.' Hij kijkt zoekend om zich heen, buigt naar rechts en trekt een vrouw van middelbare leeftijd aan haar bovenarm door het gangpad. 'Deze vrouw heeft de hele dag hard gewerkt, hoofdpijn zeurt en spataderen spelen op. Vier, vijf kinderen heeft zij op de wereld gezet. Toch niet om hier in het gangpad van de trein van Vlissingen naar Amsterdam te belanden, omdat u zonodig met een duur kaartje op een goedkope plek wilt zitten? En hier' - hij grijpt een oude kerel bij de kraag - 'de man met zwakke enkels, likdoorns en prostaatklachten en u gunt hem geen plekje in deze trein? Weet u wat u bent? U bent een eersteklas hufter!' Instemmend gemompel klinkt door de coupé.
De trein mindert vaart, station Holland Spoor dient zich aan. De man van het eersteklas kaartje maakt aanstalten op te staan. Pontificaal verspert de conducteur hem de weg. 'Zo, dus nu staan we opeens wel op? Nu hebben we opeens haast? Meneer woont in Den Haag, meneer heeft een eersteklas optrekje in 's-Gravenhage. Meneer resideert in de residentie. O, wat zijn we onder de indruk. Jammer dat we niet wat langer kunnen kletsen over je fijne leventje, de etentjes met de minister, de borrels met de ambassadeur, op de thee bij hare majesteit. Ik moet fluiten buiten. En u heeft geluk, u mag met mij mee, ik zet u op het perron.'
Onder luid applaus en gejuich begeeft de conducteur zich naar de uitgang. In zijn kielzog de man, kleintjes ondanks zijn 1.84. Hij krijgt klappen met opgerolde Spitsen, Persen en Metro's.


Verstuurd vanaf mijn iPad

donderdag 8 maart 2012

Knijpportemonnee

Ik bezoek de röntgenpoli voor mijn geblesseerde linkerpols. In koppels worden de patiënten uit de wachtkamer opgehaald. Ik vorm een duo met de strompelende jongen die kampt met zijn knie. Routineklussen zijn we, lopendebandwerk voor de poliboys. Knietje hier, polsje daar. Broek omlaag, mouw omhoog, even focussen op het pijnpunt, even lachen, klaar. Morgen de uitslag via uw huisarts.
De knie mag eerst. In het kleedkamertje waar ik alleen mijn jas hoef uit te doen, dood ik mijn tijd met het lezen van de folder 'Röntgenstraling en vruchtbaarheid'. Vrouwen die zwanger zijn of denken dit te zijn moeten dit melden. De informatie is opgeleukt met een slechte tekening van een baby in de baarmoeder die zegt "vergeet niet te zeggen dat ik er ook ben!". De navelstreng lijkt een staalkabel.
Ter voorkoming van onvruchtbaarheid bij mannen krijgen die een loodbescherming om de zaadballen. Dit betreft 'een zogenaamde knijpportemonnee die vruchtbaarheid en nageslacht tot 98% waarborgt. De loodportemonnee moet u zich voorstellen als een beursje dat open- en dichtgeklapt kan worden.'
Ik probeer het me voor te stellen. Niet zo moeilijk, ik had er vroeger zelf een. Van groen nepleer, met het logo van de AMRO-bank. Pikant detail, wij noemden zo'n ding klapkutje, handig voor muntgeld. Nooit overwogen er iets anders mee te doen.
Ik ben aan de beurt, röntgenman haalt mij op. Hij ruikt naar ziekenhuis. Voor hij mij instrueert, duikt hij een kast in. Ik weet het al, hij pakt de knijpbeurs. Alleen de mouw omhoog was wel heel simpel gedacht. Hoe kon ik het nageslacht vergeten.
'Broek uit?' vraag ik besmuikt als hij zich omdraait.
'Broek uit? Het was toch uw pols?' In zijn hand heeft hij een pen.
Ik knik, ik zucht en leg mijn arm in positie.