'Kijk, daar gaat die vent weer.'
Gert stond half op uit zijn stoel om tussen de planten door
naar buiten te gluren. Daar liep een dertiger die zijn hond uitliet. Een
prachtige dalmatiër, een jong beest nog, hoog op de poten. Zoals alle honden
pieste ook dit exemplaar tegen de oude kastanje. Het mocht een wonder heten dat
die boom nog leefde. Er kon een meer gevuld worden met de urine waarmee hij
dagelijks besprenkeld was, jaar in jaar uit.
Gerts gedrag ergerde mij steeds meer. Vergeetachtig was hij
al, zou hij nu ook nog seniel worden? Zijn 80 jaren toonde hij in de gekromde
rug en de spillebenen in de slobberende broek. Al zijn kleding zat te ruim
tegenwoordig.
'Toe, Gert, ga zitten. Laat die man lekker zijn hond
uitlaten. Je lijkt wel niet goed wijs.'
Hij negeerde me. Als een kiekendief volgde hij de hond en
zijn baas die het plantsoen doorkruisten. Hij moest zich nog verder naar voren
buigen om ze niet uit het oog te verliezen. Zijn rechterhand steunde op de
vensterbank.
'Zag je nou wat-ie deed?'
Hij draaide zijn hoofd naar achteren. Hij had die
triomfantelijke blik, die uitdrukking die ik nooit had kunnen uitstaan. Dat
gelijkhebberige was in de loop der tijd alleen maar toegenomen. Alsof het leven
draaide om elkaar af te troeven.
'Ik zei toch dat-ie iets in die boom zou stoppen.'
Nu was het mijn beurt om te negeren. Hoe minder aandacht, hoe
beter. Ik nam een slok van mijn koffie en concentreerde me op de krant op mijn
bovenbenen. Ik kon me beter op de echte wereld richten dan op het benauwde
wereldje waarin Gert verkeerde. Het spreekwoordelijke leventje achter de
geraniums, bijna letterlijk, was voor hem al jaren geleden aangevangen. Vanuit
zijn naar het venster gerichte fauteuil koekeloerde hij de godganse dag van
twee hoog naar beneden en leverde zijn triviale commentaren. Mensen hadden mij
gewaarschuwd voor deze fase in onze relatie. Vijftien jaar leeftijdsverschil
als je jong bent, was tot daar aan toe, maar nu Gert al flink bejaard was en ik
maar net met pensioen werd het een ander verhaal.
Hoe anders was het met Thom, die een jaar jonger was dan ik.
Een en al vitaliteit. Als ik aan de pretlichtjes in zijn ogen dacht, moest ik
onwillekeurig glimlachen. Thom was ondanks zijn grijze kuif altijd een jongen
gebleven.
'Dan moet je nu opletten.'
Gert zette zijn woorden kracht bij door zijn wijsvinger
omhoog te steken. Dat belerende gebaar dateerde nog uit zijn leven als docent.
Alsof hij tot een leerling sprak.
'Nu komt zij, let maar op, die chique tante in die
bontmantel. Dat mens met die poedel. Loopt ze ook langs die boom. Haalt zij
eruit wat hij erin heeft gestopt.'
Hij liet even een stilte vallen. Hij gunde mij een momentje
om zijn informatie te verwerken. Ik bladerde zwijgend door de krant.
'Wedden?'
'Fijn, Gert, ze moet doen wat ze niet laten kan.'
Ik schoof mijn lege kop en schotel op de vensterbank. Vanuit
mijn ooghoek zag ik buiten beweging aan de rand van het parkje. Het moest
gezegd worden, haar timing was perfect.
'Bingo!'
Gert liet zich terugvallen in zijn stoel, juichend als een
klein kind. Dit werd ernstig. Ik moest niet lang meer wachten met het
raadplegen van de huisarts. Ik hield de krant omhoog. Voor mijn ogen dansten de
letters van een artikel over liquidaties in de Amsterdamse drugswereld. Mijn
blik wendde zich af van de bijbehorende foto met speurende rechercheurs op straat
en schoof langs het verkreukelde papier het plantsoen in. De dame in de bontjas
leidde haar hondje heupwiegend naar de kastanje. Terwijl het beest plaste, leek
zijn vrouwtje de boom af te tasten.
'Zei ik het niet? Ik zei het toch?'
Bij gebrek aan enthousiasme van mijn kant klapte Gert een
paar keer driftig in zijn handen.
'Daar! Daar!'
Hij sprak nu met flinke stemverheffing. De climax was
bereikt. Het viel niet te ontkennen: de vrouw had iets in haar handen dat ze
daarvoor niet had gehad. Het scheen inderdaad uit die kastanjeboom te komen. Ze
stopte het haastig in haar tasje waaruit ze ook iets tevoorschijn haalde. Ze
strekte haar arm uit naar de boom en trok vervolgens een lege hand terug. Het
had bij elkaar nog geen kwart minuut geduurd. Ze liep alweer door met haar
poedel alsof er niets was gebeurd. Terwijl de vrouw uit het zicht verdween,
kwam Gert daadkrachtig overeind.
'Zo,' zei hij, 'tijd voor een wandelingetje.'
'Een wandelingetje? Wat ben jij van plan, Gert?'
Ik klonk als een achterdochtige schooljuffrouw. Niet dat het
indruk maakte, ik had het nakijken. Hij schuifelde in ijltempo voorbij en
arriveerde ongekend snel bij zijn rollator in de gang. Ik stond besluiteloos
op, de krant dwarrelde in delen over het tapijt.
'Je gaat toch niet naar buiten? Met dit weer?'
Het was een kulargument, ik wist het, maar kon zo snel niets
beters bedenken. Het mocht hoe dan ook niet baten. Hij had iets in zijn hoofd
gehaald wat ik er met geen tien paarden meer uit zou krijgen.
'Trek dan in elk geval je jas aan,' probeerde ik nog, maar de
deur viel al in het slot.
Gezien de snelheid waarmee hij beneden was, moest hij geluk
hebben gehad met de lift. Dit keer stond ík bij het raam om naar beneden te
kijken. Vastbesloten zag ik Gert de flat uitkomen en op de kastanjeboom
afkoersen. Zonder op- of omkijken stak hij de straat over, zijn rollator als
een handploeg voor zich uit duwend. Een oude man die zich liet leiden door
nieuwsgierigheid.
Waar ze opeens vandaan kwamen, was me een raadsel. Op
hetzelfde moment dat Gert de boom bereikte en zijn knokige vingers er een
minuscuul pakje uit plukten, was hij omringd door talloze mannen in uniform.
Van verschillende kanten doken politiewagens op rond het plantsoen. De arm die
Gert naar de kastanje had uitgestrekt, werd ruw op zijn rug gedraaid. Het pakje
werd uit zijn hand getrokken. Vlak voor hij in de auto verdween, richtte hij
zijn blik naar boven, naar mij. Ik meende wanhoop in zijn ogen te zien. Of
misschien was het gewoon onbegrip.
Terwijl de politiewagens in colonne de straat uitreden, riep
mijn telefoon me terug naar de werkelijkheid. Ik noemde mijn naam.
'Hallo met Thom.'
Hij klonk joviaal. Zoals gewoonlijk.
'Heb je zin in een museumpje vanmiddag? We kunnen nog naar
Rothko als je wilt. Gaan we daarna een hapje eten. Oké? Of kun je niet weg?'
Ik keek naar het verlaten plantsoen. In de verte naderde de
man met de dalmatiër.