zaterdag 12 september 2009

God zag alles


God in de hemel en Zijn zachtaardige zoon Jezus waakten over mij. Vandaar dat ik mijn leventje zorgeloos kon leiden. Het nakomertje was ik uit een gezin van zes, een dromerig jongetje dat gesprekken voerde met een teddybeer, waarvan het linkeroor erbij bungelde. Hoewel hij zijn voorpootjes nauwelijks kon samenbrengen, laat staan zijn klauwtjes kon vouwen, was hij mijn bidbeer. Mijn geprevelde contacten met het hogere droegen zijn brommende stemgeluid, verliepen via zijn bruine kraalogen, waarmee hij mij nieuwsgierig volgde.
Beren kwamen niet voor in de verhalen die moeder voorlas uit de kinderbijbel, wel schapen. Er was zelfs een prachtige kleurenprent met Jezus als de goede herder met een schaapje op Zijn schouder. “Ik wou dat Jezus mij zo droeg, mam,” zei ik eens. “O, maar dat doet hij ook,” was moeders raadselachtige antwoord. Voor het slapengaan zette ik beer op mijn schouder. “Wel hoog, “ bromde hij angstig in mijn oor. “Niet bang zijn, beer, ik ben de goede herder, je kunt niet vallen.” Tevreden met deze geruststelling viel eerst hij en toen ik in slaap.
De hemel was boven, daar kon geen twijfel over bestaan. Daar had God zicht op wat zich op aarde afspeelde, in het bijzonder bij ons thuis. Het moest een ingewikkelde taak zijn iedereen in de gaten te houden, maar zoals moeder zei: God kon alles. Vader kon ook veel, zoals vliegtuigjes vouwen, sigaretten rollen en autorijden, maar niet de hele wereld controleren. Hij moest trouwens doordeweeks werken.
God merkte dat ik meestal een braaf kereltje was. Toch ging ik weleens de fout in. Zo weigerde ik ooit mijn blokken op te ruimen die ik tot een adembenemend bouwwerk had opgestapeld. Driftig smeet ik ze door de kamer toen moeder dreigde dat ik geen eten zou krijgen. Ik was gek op bruine bonen! Teddy keek mij tijdens mijn woedeaanval grijnzend aan, hetgeen hem een venijnige mep opleverde. Op dat moment besefte ik dat ik te ver ging, er leek een traan uit zijn kraaloog te lopen. Die nacht mocht hij bij wijze van spijtbetuiging bij mij in bed.
Gods genade bleek de volgende morgen toen hij ons verraste met het allermooiste sneeuwdek dat ooit in onze straat was gevallen. Met open mond staarden beer en ik naar de onbevlekte laag die zo aanlokkelijk was dat wij in no time in de sneeuw stonden. Ootmoedig en dankbaar liet ik mijn blik langs het grauwe wolkendek gaan waarachter ik de Vader en Zoon vermoedde. Ik verlangde iets terug te kunnen doen en een buitenkansje deed zich voor toen ik met beer op de slee in de straat arriveerde. De buurtkinderen gingen met bezems de goddelijke sneeuwlaag te lijf. In navolging van Jezus die de geldwisselaars de tempel uitjoeg, trok ik de stoute schoenen aan en stapte de sneeuwschenders tegemoet. “Hé, dat mag je niet wegvegen,” riep ik buiten zinnen, “dat heeft de Here Jezus pas gestrooid!” Gods almacht was groot, want ze stopten direct. In een sneeuwvlokkenwolkje daalde Zijn knipoog op mij neer. God zag alles.

Geen opmerkingen: