zaterdag 21 augustus 2010

Poedel

U treft mij zelden op het politiebureau. Dan alleen om aangifte te doen. Een gestolen fiets, een verloren ID-kaart; kleinburgerlijk leed. Nooit in de beklaagdenbank. Tot vandaag. De adjudant tegenover mij roept geagiteerd: ‘Geef het maar toe!’ waarna hij de verblindende bureaulamp op mijn gezicht richt. Een ouderwetse gloeilamp, minimaal 100 watt, wat een verspilling, moet de politie niet bezuinigen? Bovendien, ik had al bekend, dus vanwaar die drukte?
Het was zo: op Hemelvaart wandelde ik langs strand van K naar N. In N belandde ik in de meest zuidelijke strandtent, een paviljoen met bijzonder onthaal voor de viervoeter. “Honden hartelijk welkom” stond op het bord bij de ingang. Je struikelde er over drinkbakken, riemen en, bij een beetje mooi weer zoals toen, over tientallen grommende, jankende, blaffende, kwispelende, kwijlende beesten. De bedompte lucht van door zee vochtige vacht hing zwaar over het terras. Ik koos voor een Magnum die ik in alle rust in het zand kon nuttigen. Maar ook daar, in de aanlooproute van de strandtent, een en al hond. Voor me dook een zwarte poedel op die mij en mijn ijsje blijkbaar zag zitten. Het dier sprong bovenop mij, likte mij slobberig in het gezicht en nam vervolgens mijn Magnum onder handen - dat wil zeggen onder de tong.
Mijn furieuze reactie deed de laconieke eigenaresse niet veel. ‘Je zit hier nu eenmaal op het hondenstrand, dan kun je dat verwachten. Kom Fik.’ Het dier droop af met een deel van mijn ijsje in zijn sik.
Toen werd het Pinksteren. U weet het weer werd steeds beter toen. Ik was wederom op strand, het naaktstrand ditmaal, even ten noorden van N. Ik zag haar direct. Ze zat, weliswaar zonder Fik, poedelnaakt op haar handdoek en keek nog net zo laconiek als met Hemelvaart. Zodra ik haar zag, wist ik dat het zou gebeuren. Slechts een vijftiental minuten kon ik me bedwingen. Toen stond ik op, liep naar haar toe, zei iets van ‘hallo’ en liet me toen bovenop haar vallen. Ik riep: ‘Je zit nu eenmaal op het naaktstrand, dan kun je dat verwachten.’ Mijn woorden gingen verloren in haar hysterisch krijsen dat andere strandgangers alarmeerde. Een stevige houdgreep en een telefoontje naar de politie later was mijn actie definitief verleden tijd. In de politieauto moest ik me aankleden, terwijl de vrouw onder het mom van aangifte doen laconiek flirtte met oom agent. Ze had zijn aandacht.

Geen opmerkingen: