donderdag 9 augustus 2007

De brugklascoördinator

En het geschiede in die dagen, midden jaren zeventig, dat er een nieuwe brugklascoördinator was aangesteld met de naam Van Kuilenburg. In het leerinstituut aan de Frederikdreef, enigszins fantasieloos Christelijke Scholengemeenschap voor Atheneum en Havo genaamd, in het dorp beter bekend als de Hèvô, stond de man te boek als gerenommeerd docent Nederlandse taal- en letterkunde.
Klas 1c kende hem echter niet in die hoedanigheid, sterker, zij zagen de dertiger met het baardje en de vorsende blik voor het eerst. En waren onder de indruk toen hij halverwege het vierde lesuur het talenpracticum in de E-gang betrad. Wie was die man voor wie de docent Engels zonder morren de les afbrak en met de ogen naar de grond gericht het lokaal verliet? Wie was hij die zulk een onheilspellende spanning met zich meevoerde dat onderlippen spontaan begonnen te trillen en hier en daar onderdrukt werd gekreund?
Hij had plaatsgenomen op het podium achter het lokaalbrede bureau, keek priemend de klas in en zei: ‘Ik ben de brugklascoördinator’. Niet zozeer de inhoud als wel de vorm, in bijzonder de klankvorm, brachten een schok teweeg. Wie had ooit iemand zo netjes horen spreken! Niemand! Ja, kinderen uit Wassenaar wellicht, maar die zaten er niet in 1c. Zo imposant was dit Laurens-Jan Brinkhorst-achtige dialect, dat van de volgende frase slechts het kernwoord werd opgevangen.
‘Rapporten’. Zei hij daar echt rapporten? Had deze man werkelijk
iets van doen met rapporten? Voor zich op tafel lag inderdaad een stapeltje gele kartonnen kaarten. De doodse stilte werd nu bijkans ondraaglijk, leerlingen staarden lijkbleek in hun Your way to English, chapter twelve om de blik van de coördinator te ontwijken. Zolang dat nog kon, want zou deze onheilsbrenger niet voor iedereen zijn onontkoombare tijding hebben, waarschijnlijk in alfabetische volgorde?

Inderdaad, daar vielen de eerste slachtoffers: Van Beelen, De Best,
Bolmikolke, Van der Boon, Van Duijn. Zo weinig als zij van hem wisten, zo gedetailleerd benoemde deze scherprechter hun tekortkomingen. ‘Te laat gekomen, huiswerk vaak niet in orde, snel afgeleid, ruzie gezocht en een onvoldoende voor wiskunde en hoe dat kon, want werd het niet gegeven door meneer Drenth hemzelve’. Als een satanische Sinterklaas las hij voor uit het grote boek. Zakken zout waren ieders deel.
‘Peter van D’. In het midden der klas veerde een jongetje overeind dat aarzelend zijn vinger omhoogstak, alsof hij nog niet zeker wist of hij zich bekend zou maken om zich aan het spervuur te onderwerpen. Had hij keus? ‘Mijn collega’s melden dat jij nogal nonchalant bent. Weet je wat dat betekent?’ Nonchalant, ik nonchalant? Ach, kom nou toch! Weet u, brugklascoördinator, dat ik niet graag blootgesteld wordt aan dit soort confronterende weetvraagjes? Ben ik een wandelend woordenboek?
Het antwoord kwam zacht, fluisterend bijna: ‘Niet precies’, met een slik tussen de twee woorden en een vragende blik naar omhoog. ‘Ja, dat zou je zo kunnen zeggen, niet precies, slordig.’ Hij zei nog meer met Oegstgeests accent over cijfers en over inzet, gaf andere kinderen een veeg uit de pan: Kiekertak, De Moraatz, Neutebeum, Van der Plas, Surdie Finnis, Taas Daamde…, maar het ging langs de jongen heen. Hij dacht aan de N op zijn voorhoofd: nonchalant. Die bleef daar staan, ook toen brugklascoördinator Van Kuilenburg met achterlating van de rapporten uit het lokaal was verdwenen.
Toen brak de hel los in 1c, rapportkaarten vlogen door de lucht en Peter van D ontwaakte uit zijn overpeinzingen. En de cijfers op zijn lijst? Een 7, een 6, een 7, een 7, een 8, een 7, een 7, een 7, een 7, een 8, een 7, en het reservegetal een 6.

Geen opmerkingen: