zondag 23 maart 2008

Apocalyps

Geachte mevrouw Cramer, excellentie,

Ofschoon correspondentie met een minister niet tot mijn dagelijkse routines behoort en ik mijzelf niet reken tot het type dat voor ieder wissewasje in de pen klimt, kan ik in dit geval niet anders. Ik moet mijn hart luchten, het gaat niet om onnozelheden.

Ik was een fatsoenlijk burger, administrateur van beroep, liefhebbend echtgenoot en zorgzaam vader. Ik bewandelde het pad dat God voor mij had uitgezet. Als ouderling van mijn kerk werkte ik met toewijding in de wijngaard van de Heer. Graag vertoefde ik in de nabijheid van mijn Wonderbare Leidsman. Ik zocht Hem op in Heilige Schrift en gebed. Ik ervoer Zijn aanwezigheid alom en altoos. Ik was een gelukkig man, benijdenswaardig zelfs.

Toch liep mijn Godsverbondenheid door eigen toedoen een flinke knauw op tijdens het onbezonnen moment dat ik mijn hand overspeelde en mij bemoeide met de macht van Hem die het al bestiert. In het licht van die almacht is zelfs uw functie maar betrekkelijk. Vandaar mijn aanvankelijke aarzeling u kond te doen van mijn onverkwikkelijkheden. De zekerheid dat u een belangrijk instrument bent in Zijn hand heeft mijn twijfels weggenomen.

In de maand juli van 1998 had ik een aantal dagen vrijaf om met het gezin van de zomer te kunnen genieten. Van ons voorgenomen strandbezoek kwam helaas niets terecht vanwege de regenachtige weersomstandigheden. Wel kwam er tijd vrij voor zaken die lang waren blijven liggen. Eindelijk kon ik mij wijden aan mijn reeds lang gekoesterde wens van integrale herlezing van De openbaring van Johannes. Het verhaal van de apocalyps heeft mij altijd geïntrigeerd. Te vernemen waar Gods erbarmen en oordeel toe zullen leiden, de onvermijdelijke scheiding die Hij in het einde der tijden aanbrengt tussen hen die voor en die tegen Hem zijn, het leest als een spannend jongensboek.

Ik was zo in mijn literatuur verdiept, dat ik mijn vrouw niet naar bed had horen gaan. Bedwelmd door het aangrijpende schriftgedeelte staarde ik op gegeven moment naar buiten. Het was donker, rond middernacht, regen sloeg herfstachtig tegen de ruit. Boven het dakje van de schuur was een merkwaardig oranje schijnsel zichtbaar dat vergezeld ging van een geluid dat leek op bazuingeschal. Een laat klussende buurtbewoner dacht ik in eerste instantie. Er zijn nu eenmaal mensen die het niet zo nauw nemen met overlast. Maar toen de gloed steeds feller werd en het lawaai navenant toenam, verwierp ik deze gedachte.

Ik was overeind gekomen uit mijn stoel, de Bijbel gleed op de vloer. Het licht was nu zo sterk dat ik met afgewend gelaat en de hand half voor ogen een glimp probeerde op te vangen van de taferelen in mijn achtertuin. Ik was angstig. Mijn hart ging dusdanig tekeer dat ik bang was dat het uit de borst zou breken. Horen en zien verging mij. En inderdaad, de gedachte dat de grote dag van Gods toorn was aangebroken drong zich aan mij op.

Plotseling namen lawaai en schijnsel in kracht af. In de tuin hing een mist die langzaam maar zeker het onvoorstelbare prijsgaf. Ik aanschouwde een Godswonder, onverklaarbaar en indrukwekkend. Zo klip en klaar in woorden vervat misschien ongeloofwaardig, maar het was en het is de waarheid.

Kent u Kuifjes Raket naar de maan? Met die prachtige wit-rode raket? Die nu, zij het een grijze, dofmetalen variant, stond in mijn achtertuin. Schoorvoetend liep ik de kamer uit, de keuken door tot aan de openstaande achterdeur. Een onwerkelijk grote trap leidde naar de boven. Ik zette aarzelend mijn voet op de eerste trede. Er was niemand. Of toch, ik ervoer nadrukkelijk de aanwezigheid van het Opperwezen, hoe hoger ik kwam. Of verbeeldde ik mij dat en was ik het zelf die gevoelens van oppermachtigheid toeliet toen ik triomfantelijk uitkeek over de daken van de buurt? Zeker, ik voelde mij uitverkoren.

Toen ik boven was gekomen stond ik op de drempel van een kolossale ruimte die veel weg had van een controlroom met knoppen, hendels, knipperende lampjes en displays. Ik stapte binnen met kippenvel op de armen. Uit de hoogte links en rechts klonken bazuinen. “Ja”, riep ik en “amen!” en in al mijn overmoed liep ik af op de dichtstbijzijnde hendel en trok eraan uit alle macht.

Niet alleen omdat het bazuingeschal abrupt eindigde en de knipperlichtjes doofden, wist ik dat er iets goed mis was. Met name de acute verschrompeling van mijn gelukzaligheidgevoel bracht mij terug op aarde. Ik strompelde mijn keuken in en viel languit ter hoogte van de koelkast. Terwijl ik daar lag op het kille zeil realiseerde ik me wat ik had aangericht. Het had er in enorme kapitalen opgestaan: climatecontrol, global temperature, don’t touch. En wat had ik gedaan, idioot die ik was, als een tweede Eva die de verleiding niet kon weerstaan had ik de hendel naar achteren getrokken. Tot daar waar de cijfers in het rood stonden.

Natuurlijk, ik moest terug, herstellen wat er nog te herstellen viel. Maar toen ik overeind krabbelde en naar buiten keek, restte niets meer dan een lege, donkere tuin waarin de regen neerkletterde.

Het gaat niet goed met mij sinds die nacht. Ik ben in gewetensnood. Met niemand kan ik praten over de ellende die op mijn schouders drukt. Dominee noch psycholoog kan mij uitkomst geven. Mijn vrouw en kinderen zijn van mij vervreemd. Het ambt van ouderling kan ik niet meer uitoefenen, op mijn werk ben ik ontslagen. Maar het ergste is dat ook mijn contact met God verbroken is.

Vrijwel dagelijks word ik met mijn zondeval geconfronteerd. Ik kan geen krant opslaan, geen nieuwsuitzending zien of ze hebben het erover. Kyoto, global warming, broeikaseffect, smeltende ijskappen, stijgende zeespiegels. Men zoekt naar oplossingen, ook u, mevrouw Cramer. Laat mij u één ding vertellen: niets helpt tegen de opwarming van de aarde. Geen maatregel heeft zin; deze sukkel heeft de hendel beroerd.

In mijn doorwaakte nachten tuur ik in de duisternis. Want wie weet...wie weet... Ik blijf hopen, wat moet ik anders. Helaas zijn God en ik nog nooit zover van elkander verwijderd geweest.

Met vriendelijke groet.


Geen opmerkingen: