maandag 10 maart 2008

Salto mortale

Die morgen, honderddrieëndertig dagen nadat mij de dood was aangezegd door een harteloze arts die van het leven nog veel te leren had, kwam de zon zo stralend op, dat ik de neiging niet kon weerstaan mijn lichaam aan haar bloot te stellen. Met enige moeite schoof ik onder het dekbed uit, liet mijn magere benen uit het ledikant bungelen en duwde mij met de ellebogen overeind. De adem gierde en het hart bonkte, toen ik mij, vastgrijpend aan de vensterbank, oprichtte. Daar stond ik, oog in oog met mijn afgetakelde evenbeeld in de manshoge spiegel, het doorgroefde gelaat als de voorafspiegeling van de laatste groeve die op mij wachtte. Nog eenmaal zou ik mij koesteren in het zonlicht. Een gift van God, die naar mij knipoogde door een wolkje voor de zon te schuiven.
Mijn knokige vingers plukten knopen uit de ruime knoopsgaten. Het flanellen pyjamajasje gleed zonder moeite van mijn schouders. De slobberbroek, aanvankelijk nog omhooggehouden door het heupbeen, gaf toe aan de zwaartekracht. Met gesloten ogen genoot ik van de warme stralen. De naakte huid tintelde, mijn hijgende borst kwam langzaamaan tot rust.
Toen was daar die kreet. Gealarmeerd keek ik omlaag de tuin in. De buurvrouw met de hand voor de mond geslagen sloeg mij verbijsterd gade. Was het de onverhulde confrontatie met een ernstig zieke die haar schokte of slechts mijn nakend karkas? Met mijn laatste restje leven bracht ik mijn hand omhoog bij wijze van groet. Of zij dit beantwoordde, kon ik niet meer vaststellen. Uit evenwicht sloeg ik tegen de slaapkamerruit die meegaf als het wateroppervlak. Mijn salto mortale eindigde geluidloos tussen tulpen en narcissen. Ik lag op mijn rug en bracht mijn handen voor mijn kruis, terwijl ik mijn buurvrouw een hulpeloze glimlach toebedeelde. Zacht klonk op mijn laatste adem: “Graven maar, ik heb het koud.”

Geen opmerkingen: