zondag 11 november 2012

Nuiken

Vierde plek (ex aequo) in Limnisa-schrijfwedstrijd voor 'Nuiken'. Komt ie:

Lang geleden toen ik nog kleuter was, wist ik het zeker: ik zou trouwen met mamma, mijn zus Barbara en de juf. Dat polygamie verboden was, wist ik niet. Er is zoveel dat een vijfjarige niet weet. Barbara, twee jaar ouder, had meer realiteitszin.
‘Mam, dat kan toch niet? Je kunt toch maar met één vrouw trouwen?’
Mijn moeder zat in gedachten verzonken aan tafel. Ze poetste het zilver en had wel vaker stemmingen waarbij ze volledig in zichzelf gekeerd was. Omdat haar antwoord uitbleef, riep ikzelf, overtuigd van mijn gelijk: ‘Dat kan wel. Dat kan makkelijk. Een trouwkoets heeft twee bankjes, daar passen vier mensen op.’
Ik kwam met argumenten die steek hielden. Had ik laatst niet bij de kerk een prachtige bruid en bruidegom uit een romantisch rijtuigje zien stappen? Nieuwsgierig had ik een blik naar binnen geworpen en de zee van ruimte geconstateerd. Daar kon je wel met z’n tienen in! Maar zo eenvoudig bleek Barbara niet te overtuigen door een kleuter.
‘Jouw juf heeft al een man.’
‘Niet!’
‘Wel, ze heeft een trouwring.’
Een ring? Hoezo een ring? Een mooie jurk had ze. Wit met bloemetjes. En een rode met witte stippen, net als de paddenstoel van kabouter Spillebeen. En prachtige krullen rondom het allerliefste gezicht van de hele wereld.
‘Ze gaat ook met mij trouwen.’
‘Dat kan niet. Mam, dat kan toch niet?’ Nog steeds volgde geen bevestiging van onze moeder. De poetsdoek in haar handen ging stevig heen en weer, maar haar blik was leeg. In navolging van mamma hield ik mijn mond. Barbara kon zeggen wat ze wilde, mij bereikte ze er niet mee. Als ik met de juf ging trouwen, dan was dat zo. En ook mamma was de bruid, die had zéker geen man. De enige twijfel die was ontstaan gold bruid nummer drie, Barbara. Als ze zo bleef zeuren deed ze niet meer mee.
Nu Barbara haar betweterigheid ondergraven zag door klaarblijkelijke onverschilligheid en zij in moeder geen medestander trof, vond ze het nodig het gesprek een wending te geven. Ze wilde mij hoe dan ook uit de tent lokken om met mijn onnozelheden af te rekenen.
‘Ga je dan met al je vrouwen in een bed liggen?’ De vraag was te dom om te negeren.
‘Hoezo? We gaan met een koets naar de kerk en ...’
‘Nee, dombo, daarna, als je getrouwd bent.’
Ik zag mijn slaapkamer voor me met daarin vier bedden op een rij. Een beetje als bij de zeven dwergen uit de film van Sneeuwwitje. Of nee, twee stapelbedden, zoals in het vakantiehuisje deze zomer.
‘Je moet toch slapen,’ stelde ik nuchter, ‘we hebben een stapelbed. En ik mag boven. Jij niet.’
Barbara keek mij smalend aan. Ze had ervoor kunnen kiezen mij verder te sparen, maar ze dramde door.
‘Nee joh, ik bedoel zo’n groot bed als mamma heeft. Ga je daarin met ons slapen?’
Ik probeerde moeders bed voor te stellen. Ik lag tussen de juf en mamma in. Barbara rolde er bijna uit, maar daar had ze het zelf naar gemaakt.
‘Ja, waar anders?’ antwoordde ik stellig. Dat het Barbara niet zozeer ging om de slaapplaats besefte ik niet. Zij bedacht de ongebruikelijke voorstelling van drie vrouwen en één man tezamen in één bed. Of eigenlijk de absurde combinatie van een juf, een moeder, een meisje en haar kleuterbroertje verenigd tussen de lakens. Maar zelfs dit beeld was haar niet bizar genoeg. Voor een zevenjarige hield ze er vreemde ideeën op na.
‘Bloot?’
‘Bloot?’ Ik wist niet of ik het goed verstond.
‘Ja, hoe moet je anders baby’s maken?’
Deze onbegrijpelijke woorden en haar triomfantelijke blik daarbij waren mij teveel. Nu werd helder dat wij geen gesprek hadden gevoerd. Van begin af aan had Barbara onze woordenwisseling beschouwd als een jachtpartij met zichzelf als jachtluipaard en mij als voortvluchtige gazelle. Elke bocht die ik in mijn ontsnapping poogde te maken wist zij recht te trekken. Mijn lot stond vanaf het begin al vast. Ze had me bij de staart en mijn strot zou weldra volgen. Ik zweeg, keek hulpeloos naar moeder die nog steeds geen sjoege gaf.
‘Hoe moet je anders je zaadje in onze spleetjes stoppen?’
Ik zag de bak met donkere, vochtige aarde voor me die de juf op een dag in de vensterbank had gezet. Alle kinderen kregen een witte pit.
‘Jullie mogen straks allemaal je zaadje in de aarde stoppen,’ vertelde de juf met haar vriendelijkste glimlach. Hoe ik die bak moest rijmen met vier blote mensen in een tweepersoonsbed was me een raadsel. Maar nog kende Barbara geen medelijden. Haar slotoffensief volgde in hetzelfde mistige jargon.
‘Jij moet met ons nuiken.’
‘Nuiken?’ Ik kende duiken en ruiken, maar van nuiken had ik nog nooit gehoord. Als definitieve strottenbijter vond ik het een beetje tegenvallen. Barbara zelf was blijkbaar ook niet helemaal overtuigd van deze afrekening, want ze keek onzeker naar moeder. Het rare woord bleek een ontdooiende werking te hebben op moeder en daarmee werd het nog raadselachtiger. Moeder staakte het poetsen en legde de zilveren kaarsensnuiter op tafel. Op haar gezicht verscheen een uitdrukking die niet veel goeds voorspelde.
‘Barbara, wat zei jij daar?’ Mamma mocht dan ontdooid zijn, haar stem was kil en ijzig. Ik moest denken aan de heks uit Sneeuwwitje. Barbara rilde, probeerde moeders blik te ontwijken door naar het plafond te staren. Van haar bedillerige houding was weinig over, de rollen waren herschikt. We wisten hoe genadeloos moeder haar slachtoffers uiteen kon rijten zonder aanzien des persoons. Om die reden was zij berucht in de straat en werd zij gevreesd door haar eigen kroost, hoe klein ook. Voortdurend waren wij op onze hoede voor de onvoorspelbare grillen waaraan moeder zich overgaf. Het verbaasde mij dat Barbara zo naïef was geweest met haar “nuiken” moeders grenzen van het toegestane te overschrijden. De vernedering van haar broertje had blijkbaar prioriteit gekregen, de gevolgen had zij voor lief genomen of was ze gladweg uit het oog verloren.
Langzaam kwam moeder overeind. De ogen als kolen in het lijkbleke gezicht, haar gekromde rug en de handen als vooruitgestoken klauwen deden het ergste vermoeden over wat zou volgen. Als de revanchegedachte ‘net goed’ al in mij opkwam, dan slechts voor een fractie van een seconde. De huivering die zich van Barbara meester maakte en bij haar een onbeheerste snik teweegbracht, riep ook bij mij de waterlanders boven.
‘Kom jij maar eens mee naar de keuken, jongedame, dan zal mamma je leren wat we doen met kinderen die rare woorden zeggen.’ Haar spreken leek op grommen, haar gekromde vingers grepen Barbara bij arm en haren en onder het slaken van een dierlijke angstkreet werd mijn zusje afgevoerd.
De geluiden uit de keuken waren afgrijselijk. Ik hoorde een kraan, getrappel van voeten, gesmoorde kreten en moeders stem die onafgebroken dezelfde frase herhaalde.
‘Dit doen we met kinderen die rare woorden zeggen!’
Ik stak snikkend mijn vingers in mijn oren, liet mij languit vallen op de bank en begroef mijn hoofd onder de kussens. Stil werd het niet.

Die avond, ik lag al in bed, luisterde ik ingespannen naar eventuele geluiden die uit de belendende slaapkamer kwamen. Ik was klaarwakker en ik kon mij niet voorstellen dat Barbara de slaap kon vatten na wat die middag gebeurd was. Bovendien had ik nog een verrassing voor haar die perse voor het slapengaan afgegeven moest worden. Ik mocht dan klein zijn, wat troost kon betekenen wist ik als geen ander. Door op een dag als vandaag mijn bed te verlaten zonder dringende reden liep ik natuurlijk een risico, maar dat had ik ervoor over.
Vanonder mijn bed pakte ik mijn cadeau voor Barbara. Het was leuker geweest als het was ingepakt, maar het moest maar zo. Zachtjes opende ik de deur, liep op mijn tenen over de overloop en duwde de kruk van Barbara’s slaapkamerdeur naar beneden. Toen ik door de kier de schemerige kamer in keek, zag ik dat Barbara met een ruk overeind schoot. Ze was nog steeds op haar hoede.
‘Wat moet je,’ klonk het afgemeten. Dat snapte ik. Ze had genoeg aan zichzelf. Gelukkig moest ik écht iets. Even kijken hoe het met haar was. Even iets geven om haar op te fleuren.
‘Ik heb iets.’
‘Wat?’
‘Een cadeautje.’ Voorzichtig hield ik het potje met mijn linkerhand vast, terwijl ik met mijn rechter de deur sloot. ‘Een potje, een potje met een zaadje.’
‘Een potje wat?’
‘Nou, je weet wel Bar, wat je vanmiddag zei, een potje nuiken.’ Ik reikte haar het bakje aarde aan, waarin ik vanmiddag eigenhandig een zonnebloempit had gedrukt.
‘Morgen komt er een bloemetje uit.’
Ze glimlachte. Waarschijnlijk was het de eerste lach sinds die akelige middag.
‘Dankjewel,’ zei ze zacht, toen ze de plant in wording op haar nachtkastje zette. Ze sloeg haar laken en deken uitnodigend opzij, zodat ik dicht tegen haar aan kon kruipen. Haar nachtpon voelde zo zacht en haar luchtje was zo bedwelmend dat ik binnen de kortste keren onder zeil ging.


1 opmerking:

christykambeel zei

bedankt voor het lachen !!