vrijdag 8 januari 2016

Matterhorn

Het is zeven uur, het uur van de bus die me naar L zal brengen. Ik sta er al een paar minuten, want aan te laat komen heb ik een hekel. Het is me één keer overkomen dat ik de bus miste. Ik was op tijd, de bus was te vroeg. Bij de busmaatschappij diende ik daarover een klacht in via de mail. Ik kreeg dezelfde dag nog bericht terug. Dat stemde me tevreden. Ik had eigenlijk verwacht dat er dagen of misschien wel weken overheen zouden gaan, voordat ik een reactie zou krijgen. Het antwoord stelde flink teleur. De dame van de klantenservice, ene Carla Smit, liet mij weten dat mijn klacht niet kon kloppen. De chauffeur had namelijk verklaard dat hij gewoon op tijd bij de halte was gearriveerd. Toen ik dat las, was ik furieus. Ik tikte meteen een boos mailtje terug. Dat kon niet verstuurd worden, omdat het bericht van het busbedrijf een no-reply-mail bleek te zijn. Ik werd nog giftiger en zocht het telefoonnummer van die ballentent, een nummer waarvoor je moest betalen. 30 cent per minuut. Ze zetten me zeker twee minuten in de wacht. Toen viel de verbinding weg. Ik had gewoon 60 cent in het water gegooid en was geen steek opgeschoten. Ergernis stapelde zich op ergernis. Ik vervloekte de busmaatschappij en al het personeel dat er werkte. Ik had eigenlijk verhaal willen halen bij de eerste de beste buschauffeur die op mijn pad zou komen. In plaats daarvan ben ik op een bankje gaan zitten dat toevallig in de buurt stond en heb daar tot tien geteld, langzaam en bedachtzaam. Gewoon een van de wijze raadgevingen van mijn moeder zaliger. En het hielp, ik kwam tot rust. Ik zat op dat bankje, aanvankelijk kwam er stoom uit mijn oren, op het hoogtepunt van mijn woede had ik een moord kunnen plegen, maar al bij negen, of misschien al bij zeven voelde ik me kalmer worden. Zonder de adviezen voor het leven van mijn moeder zouden er al heel wat vreselijke dingen zijn gebeurd. Ik ben vrij opvliegerig, maar dankzij de raadgevingen van mijn moeder kan ik er goed mee omgaan. Tot tien tellen helpt, maar ook om aan fijne dingen te gaan denken als je het gevoel krijgt dat de hele wereld tegen je is. Mijn favoriete fijne gedachte gaat over de vakantie die ik als tienjarige doorbracht met mijn moeder in Zwitserland. In Wallis, om precies te zijn in Grächen. Dat ligt in het dal bij Zermatt en Zermatt ligt weer aan de voet van de Matterhorn, die prachtige iconische puntberg. Ik heb mij erover verbaasd dat er mensen zijn die de Matterhorn niet kennen. Ik ken die berg al zowat mijn hele leven. Ik hield vroeger een plakboek bij van plaatjes uit landen waar mijn moeder en ik op vakantie waren geweest. Ik knipte die uit folders die we mee naar huis namen of uit brochures die je kon opvragen bij toerismebureaus. De Matterhorn heeft een prominente plek in een van die plakboeken. In mijn kinderlijke handschrift van toen heb ik er 'Matterhorn, 4478' onder geschreven. Ik hield als kind al van zorgvuldig archiveren. Op dezelfde pagina bevinden zich plaatjes van de Jungfrau en de Eiger, respectievelijk 4158 en 3970 meter hoog. Wat mij dan stoort, nu als volwassene, is dat ik die twee Alpenreuzen uit het Berner Oberland op dezelfde pagina heb geplakt als de Matterhorn en de Monta Rosa (4634 m) uit Wallis. Ik heb meer dan eens onderzocht of ik de plaatjes los kon peuteren. Dat was misschien uiteindelijk wel gelukt, maar de mogelijke schade aan zowel plaatjes als bladzijde was lastig in te schatten. Ik had ze indertijd ingeplakt met Velpon, niet de eerste de beste lijm. Ik durfde het niet aan. Ik moet leren leven met imperfectie. Moeder zei het ook al: 'Het leven is niet perfect.' Ik hoor het haar nog zeggen. Toen drongen die woorden niet goed tot me door. Ik groeide op onder haar vleugels, volkomen beschermd, eigenlijk in een klein perfect miniwereldje. Ik wist nauwelijks hoe het daarbuiten was.
Het is twee over zeven. De bus is in geen velden of wegen te bekennen. Het heeft geen zin voortdurend op mijn horloge te kijken. Toch doe ik het. Ik kijk op om te zien of de bus nadert en ik kijk neer om te zien hoe de secondewijzer over de wijzerplaat schokt. Wat is tijd? Je krijgt het en het wordt je weer afgenomen. In dit geval door een buschauffeur die 's morgens om zeven uur bedenkt dat hij het wel wat rustiger aan kan doen. Dat tijdschema's niet meer dan richtlijnen zijn waaraan je je min of meer kunt houden. Als de bus in een file belandt, kan ik daar in komen, dat is overmacht. De dag beginnen met een achterstand, het afpakken van tijd van onschuldigen en argelozen is andere koek. Dat is willens en wetens de boel traineren. Ergens snap ik dat wel, zo'n chauffeur wil laten merken dat hij de baas is. Over zijn bus, over zijn route. En zijn leidinggevende op kantoor ver weg kan de rambam krijgen. Die zit achter een bureau of aan de vergadertafel. Die wordt niet geleefd door roosters en routes. Die staat mijlenver van de praktijk. Wat weet zo'n kantoorklerk nu van zeikerige passagiers. Hij kent de klant alleen van papier. In aantallen, in financiën die binnenkomen. Chauffeurs willen ook baasjes zijn. De klant is in dat verlangen niet meer dan een ondergeschikte. Een loser die geen auto heeft en in weer en wind naar een bushalte moet lopen. Een mindere menssoort, een dégeneré die zich afhankelijk maakt van anderen, die zich laat bazen, die moet weten wat zijn plek is. De chauffeur bepaalt wat er gebeurt. En nu gebeurt er vooralsnog niets.
Zeker vijf minuten te laat schuift lijn 30 voor de halte. De chauffeur begroet mij uiterst vriendelijk. Ik heb hier de leiding, wil dat zeggen, maar ik ben wel een vriendelijke baas. Die van zichzelf denken dat ze beminnelijk zijn, dat zijn de ergsten. Type Poetin, type Erdogan. Ik ken deze chauffeur. Het is ronduit een eikel. Om een voorbeeld te noemen van zijn eikelig gedrag: op donkere herfst- en winterdagen laat hij vaak de verlichting uit. Voor mensen die iets willen lezen, zoals ik, heel vervelend. Het zegt ook iets over zijn eigen ongeletterdheid. En over zijn gebrek aan empathie. Van een chauffeur op een lijndienst mag toch op zijn minst verwacht worden dat hij enig inlevingsvermogen heeft in zijn passagiers. Dat je nog niet optrekt voordat de nieuw binnengekomen reizigers hun plek hebben gevonden bijvoorbeeld. Dat je niet te keer gaat tegen passagiers die abusievelijk op de stopknop hebben gedrukt. Dat je buitenlanders even uitlegt hoe ons chipkaartsysteem werkt. Ik ben op mijn hoede met deze kerel. 
Het is zo'n bus met groene bekleding op de stoelen. Die bussen zijn ingericht op zoveel mogelijk passagiers. Vanuit het standpunt van de busmaatschappij misschien begrijpelijk, maar voor reizigers geen vooruitgang. Je bent gedwongen krap te zitten, met je knieën tegen de knieën van degene tegenover je en je heupen tegen de heupen van degene naast je.  Meest vervelende scenario is tegenover een persoon komen te zitten met lange benen (meestal een man) en naast een persoon met brede heupen (meestal een vrouw). Dat maak ik gelukkig zelden mee. Aangezien ik tamelijk vroeg op de route opstap, kan ik meestal plaatsnemen op de eenpersoonsstoel rechts voorin. Mijn voorkeur hebben de bussen met blauwe bekleding. Blauw vind ik sowieso een mooiere en sympathiekere kleur, maar de blauw ingerichte bussen hebben ook een fijnere indeling. Je kunt nog steeds naast iemand terecht komen met brede heupen, maar er zijn geen stoelen tegenover elkaar. Bijkomend voordeel is dat niemand 'tegen de richting in' hoeft te rijden. Niet dat ik daar zelf last van heb. 
Er is een nadeel van de stoel voorin, er hangt een bordje bij dat aangeeft dat de plek bedoeld is voor mensen die moeite hebben met staan. En ik weet dat er halverwege L, na een halte of zes, vaak een man instapt met een handicap. Ik weet niet wat hij heeft. Hij strompelt de bus in. Verstandelijk lijkt hij me in orde, maar fysiek heeft hij moeite met zijn evenwicht. Als hij instapt, houd ik me in eerste instantie van de domme. Ik doe alsof ik niet gezien heb dat hij een lichamelijke beperking heeft. Het is nog vroeg, ik ben een slaperige passagier die geen oog heeft voor medereizigers. Als die man de bus in komt, doe ik gewoon even mijn ogen dicht. Mocht het zo zijn dat hij noodgedwongen voorin het gangpad blijft hangen, dan ontkom ik er natuurlijk niet aan mijn plek af te staan. Dan sta ik ook echt wel op. Van binnen mokkend, maar ik sta op. Ik wil niet het gevaar lopen dat het baasje achter het stuur denkt mij terecht te moeten wijzen. Dat is ook nog nooit gebeurd. 
Dit keer kan ik rustig blijven zitten tot het station. Rustig is misschien het woord niet, want de bus is in enkele haltes volgestroomd met tientallen leerlingen van het stedelijke ROC. Die maken buitensporig veel herrie. Alsof de dag al uren aan de gang is. Een jongen in het gangpad leunt tegen mijn stoel, waarbij zijn enorme rugzak tegen mijn linkerarm drukt. Van lezen komt zo niets. Als ik lees, kan ik me afsluiten van geluiden en dingen die onderweg gebeuren. Nu sluiten de herrie en de duwende rugzak mij af van het lezen. Ik moet noodgedwongen naar buiten kijken. Het valt me op hoe slordig de chauffeur rijdt. Te hard, door oranje, over gearceerde weggedeeltes. Als hij remt, lijkt het wel alsof hij vol op de rem gaat staan. Zeker voor de staande passagiers, maar ook voor mij bijzonder onaangenaam. Het voelt alsof je voortdurend gelanceerd wordt.
Eindelijk arriveren we in L. Ik verlaat de bus zonder de chauffeur groeten. Als ik me haast kan ik de trein van drie voor half nog halen. Ik worstel me door het gepeupel dat op z'n gemakje door de stationshal loopt. Alsof ze allemaal op weg zijn naar een dagje uit in plaats van naar het werk. Ze treuzelen op de meest onlogische plekken. Vlak voor of na de incheckpoortjes, onder- of bovenaan de trap naar het perron. Ik denk voortdurend: hoepel op. Hoepel in godsnaam op, ga aan de kant. Er zijn gewoon mensen die een trein willen halen. Ga je ergens anders lopen te vervelen.
Op het perron zie ik het al: een opvallend grote groep bestudeert het scherm met de treintijden. Het zal toch niet waar zijn. De trein zal toch alstublieft wel gewoon op tijd vertrekken? Ik zie mensen omdraaien en rechtsomkeert maken. Een vrouwenstem klinkt over de luidsprekers. Ik stop mijn vingers zo diep mogelijk in mijn oren.
O, kon ik nog maar één keer bij mijn moeder zijn. Zodat ze me over mi'n bol kon aaien, Brinta voor me zou maken en in de keuken oud-Hollandse liedjes zou zingen. Het leven is een hel.

zaterdag 7 november 2015

Bent u alfa of bèta?


In mijn dagen als opleidingsdocent aan de pabo kwamen mijn taalcollega's en ik regelmatig bijeen voor overleg. De vergaderingen over de toetsen die wij afnamen staan mij nog helder voor de geest. Zolang de inhoud centraal stond ging het ergens over en kwamen wij tot verantwoorde keuzes. Vaak eindigden die bijeenkomsten echter in chaos zodra de toetsnormering aan de orde kwam. Alfa’s als wij waren hadden wij veel verstand van de Nederlandse taal, maar waar het cijfers betrof, gingen wij absoluut de mist in. Collega's die altijd het hoogste woord voerden, bleven opeens glazig voor zich uit staren. Anderen deden voorstellen waarvan achteraf bleek dat studenten een tentamen met een 13 konden afronden. Uiteindelijk moest er een deskundige aan te pas komen om ons aan een fatsoenlijke toetsmatrijs te helpen.
Ik voel mij mijn leven lang al een alfa. Ik houd van lezen, ben goed in taal, wil me creatief uiten en koos in het voortgezet onderwijs een vakkenpakket vergelijkbaar met het huidige Cultuur en Maatschappijprofiel waarop door sommigen - bèta's natuurlijk - wordt neergekeken.
Wat is dat eigenlijk voor een indeling in alfa's en bèta's en klopt het wel? Is het misschien in het leven geroepen om het leven overzichtelijk te houden en mensen in hokjes te plaatsen? Denk niet zwart-wit, zong Frank Boeijen, maar in de kleur van je hart. En zo is het maar net, hoewel Frank natuurlijk een echte alfa is.
De indeling in alfa, bèta en niet te vergeten gamma komt uit de wetenschap. Alfa-studies bestuderen producten van menselijk handelen (bv. geschiedenis, taal- en letterkunde), bèta-studies de niet-menselijke natuur (bv. wiskunde, natuurkunde) en bij gamma-studies staat het menselijk handelen centraal (bv. psychologie, sociologie). Maar ook in meer algemeen opzicht kunnen we onderscheid maken in alfa- en bèta-mensen. Schijnbaar als twee uitersten op de schaal van mensentypen. Waarschijnlijk heeft ook u vaagweg wel een idee van uw alfa- dan wel bèta-bestaan. Om dat overzichtelijk in kaart te brengen (écht bèta) vindt u hieronder twee criterialijstjes (écht alfa) om voor eens en altijd vast te stellen wat u bent. Vinkt u even mee?

Alfa                                                    Bèta
0 gericht op taal                                0 gericht op cijfers
0 creativiteit                                      0 vakmanschap
0 emotie                                            0 ratio
0 fantasie                                           0 werkelijkheid
0 vorm                                                0 inhoud
0 denken in context                          0 abstract denken
0 idealistisch                                     0 pragmatisch
0 extravert                                         0 introvert
0 subjectiviteit                                  0 objectiviteit

En? Verrassende uitslag? De ultieme test na invulling: u wilt er graag nog even over verder praten. Dan bent u zonder twijfel een alfa. Denkt u, ja, dat wist ik allang , en gaat u over tot de orde van de dag, dan bent u een bèta.
Volgende keer de indeling van de mensheid in optimisten en pessimisten.

Deze column verscheen in het tijdschrift 'Meer Taal' van oktober 2015.



maandag 22 juni 2015

Taalverruwing

De BBC waarschuwt bij uitzendingen die minder nette taal bevatten met de mededeling 'this programme contains strong language'. Een dergelijke waarschuwing  is ook bij deze column op zijn plaats. Doorlezen is niet voor iedereen geschikt.
Persoonlijk ben ik niet zo van de krachttermen. Als ik met een hamer op mijn vingers mep, zeg ik gewoon 'au' en personen die mij onheus bejegenen, noem ik simpelweg 'sukkel'. Toegegeven, bij volleybal, als mijn smash voor de zoveelste keer in het net belandt, wil ik nog wel eens 'shit' zeggen, maar dan vaak verbasterd tot 'chips'. Toch ben ik geen heilig boontje of een scherpslijper waar het onwelvoeglijk taalgebruik betreft. Ik heb plezier om grofgebekte cabaretiers en het WK heb ik zonder gewetensbezwaren gevolgd in mijn Roy Donders-juichpak.
Toch gaat taalverruwing mij aan het hart, zeker daar waar het kinderen betreft. Toen mijn zoontje nog maar net in groep 1 zat, kwam hij op een dag thuis met de vraag wat ‘fuck’ betekende. Een klasgenootje gebruikte dat regelmatig, natuurlijk als de juf niet in de buurt was. Als welwillende, maar naïeve opvoeder werd ik toen met mijn neus op het feit gedrukt dat mijn kind in de echte wereld terecht was gekomen. Dit was nog maar het begin, er zouden nog vele minder fraaie woorden volgen.
Een van mijn leerlingen indertijd, de 11-jarige Teun P, maakte het heel bont. Vader en moeder P waren niet de sterkste pedagogen en dat was onder andere te merken aan Teuns taal. Zeker na weekends had Teun merkbaar moeite zijn woordgebruik weer aan de schoolsituatie aan te passen. Ooit op een maandag kwam hij het schoolplein op rennen met het woord ‘motherfucker’. Ik weet niet wie hij in het weekend had ontmoet of naar welke film hij had gekeken, maar het leek mij uitgesproken imitatiegedrag. Elke medeleerling die hij passeerde, moest eraan geloven, hij schold ze allemaal, zonder reden, uit. Binnen de kortste keren had ik vijf klasgenoten aan mijn tafel. ‘Meester, Teun zegt modderfakker tegen ons.’ Ik sprak Teun aan op zijn taal, het ging even goed, maar de maandag erop noemde hij iedereen ‘homo’ of ‘kutwijf’ of iets van gelijke strekking. Ik nam contact op met vader P. Hij begreep er niets van. Teun zei thuis nooit dat soort woorden. Dat zou hij dan wel van klasgenoten hebben opgestoken.
Op een dag sprak ik Jaap, vriendje van Teun. Het was na schooltijd. Hij veegde het lokaal. Ik keek een stapel schriften na. ‘Meester,’zei Jaap opeens, ‘weet u wat Teuns moeder laatst zei toen ik bij hem thuis was? Ze zei: stelletje homo’s, jullie moeten even bananen halen bij de Jumbo. Dat is toch niet normaal?’
Teun is uiteindelijk behoorlijk goed terechtgekomen. Hoe het met zijn ouders gaat weet ik niet.

Deze column verscheen in 'Meer Taal', nummer 2, jaargang 2, 2014.




dinsdag 9 juni 2015

Zo'n treindag

Het is weer zo'n treindag. Nadat ik mijn eigenlijke trein gemist heb, beland ik in een stampvol compartiment van de volgende. Geluk bij een ongeluk: ik kan zitten. Vraag niet hoe. Tegenover me zit een jongeman in een fout pak een enorme puntzak patat weg te werken, snuivend als een varken voor de trog. Achter me is een achttal toeristen neergestreken als een zwerm spreeuwen. Ik waan mij in de natuur. De harde werkelijkheid is jammergenoeg dat dit een overvolle trein is. De toeristen, Peruaanse panfluiters of zo, spreken een soort van steenkolen Engels dat elke inhoud doodslaat. Ze lijken wel hardhorend te zijn, een vakantietripje van een Peruaans doveninstituut vermoed ik, want het volume is ongekend hoog. Vooral als er gelachen wordt en dat gebeurt vrijwel onafgebroken. En ik zal het niet hebben over hun koffers. Koffers kennen we. Maar dit zijn koffers XXL. Wat zit erin? Hun complete voorraad panfluiten?Het onderwerp van gesprek is echt Zuid-Amerikaans: koffie. Gesprek is misschien een groot woord, om precies te zijn staat er slechts één zin centraal. Het is een zogenaamde tongenbreker: I would like a proper cup of coffee from a proper coffee pot. De bedoeling is om dat zo snel mogelijk te zeggen. Ze proberen het alle acht een keer of vierendertig. Elke mislukte poging (alle) eindigt in een daverende lachsalvo. Ik overweeg in te grijpen. Maar net op tijd lijkt de redding nabij. Daar is station Haarlem al. De uitgegeten friteseter stapt alvast op. Met achterlating van de zak uiteraard, daar kijk ik niet van op. Helaas blijven de toeristen zitten. Is this Laiden? willen ze weten. No, this is Haarlem. Harlem, Harlem, not Laiden? No. How can it be Leiden when it is Haarlem? En daar rijden we weer. Tot Heemstede-Aerdenhout waar wederom Is this Laiden? weerklinkt. Haimstede what? Aerdenhout! So this is not... No! This is Heemstede-Aerdenhout. Of wacht, wait, wait. Yes, it is Leiden actually. 
En dan die rust, die zalige rust. Wel een kwartier lang. En die sneue gezichten van de panfluiters op een onbekend perron. I would like a proper cup of coffee from a proper coffee pot. Of: de koetsier poetst de postkoets, de meid snijdt recht en de knecht snijdt scheef, jeukt jouw jeukerige jeukneus ook zoals mijn jeukerige jeukneus jeukt?

donderdag 4 juni 2015

Achter geraniums




'Kijk, daar gaat die vent weer.'
Gert stond half op uit zijn stoel om tussen de planten door naar buiten te gluren. Daar liep een dertiger die zijn hond uitliet. Een prachtige dalmatiër, een jong beest nog, hoog op de poten. Zoals alle honden pieste ook dit exemplaar tegen de oude kastanje. Het mocht een wonder heten dat die boom nog leefde. Er kon een meer gevuld worden met de urine waarmee hij dagelijks besprenkeld was, jaar in jaar uit.
Gerts gedrag ergerde mij steeds meer. Vergeetachtig was hij al, zou hij nu ook nog seniel worden? Zijn 80 jaren toonde hij in de gekromde rug en de spillebenen in de slobberende broek. Al zijn kleding zat te ruim tegenwoordig.
'Toe, Gert, ga zitten. Laat die man lekker zijn hond uitlaten. Je lijkt wel niet goed wijs.'
Hij negeerde me. Als een kiekendief volgde hij de hond en zijn baas die het plantsoen doorkruisten. Hij moest zich nog verder naar voren buigen om ze niet uit het oog te verliezen. Zijn rechterhand steunde op de vensterbank.
'Zag je nou wat-ie deed?'
Hij draaide zijn hoofd naar achteren. Hij had die triomfantelijke blik, die uitdrukking die ik nooit had kunnen uitstaan. Dat gelijkhebberige was in de loop der tijd alleen maar toegenomen. Alsof het leven draaide om elkaar af te troeven.
'Ik zei toch dat-ie iets in die boom zou stoppen.'
Nu was het mijn beurt om te negeren. Hoe minder aandacht, hoe beter. Ik nam een slok van mijn koffie en concentreerde me op de krant op mijn bovenbenen. Ik kon me beter op de echte wereld richten dan op het benauwde wereldje waarin Gert verkeerde. Het spreekwoordelijke leventje achter de geraniums, bijna letterlijk, was voor hem al jaren geleden aangevangen. Vanuit zijn naar het venster gerichte fauteuil koekeloerde hij de godganse dag van twee hoog naar beneden en leverde zijn triviale commentaren. Mensen hadden mij gewaarschuwd voor deze fase in onze relatie. Vijftien jaar leeftijdsverschil als je jong bent, was tot daar aan toe, maar nu Gert al flink bejaard was en ik maar net met pensioen werd het een ander verhaal.
Hoe anders was het met Thom, die een jaar jonger was dan ik. Een en al vitaliteit. Als ik aan de pretlichtjes in zijn ogen dacht, moest ik onwillekeurig glimlachen. Thom was ondanks zijn grijze kuif altijd een jongen gebleven.
'Dan moet je nu opletten.'
Gert zette zijn woorden kracht bij door zijn wijsvinger omhoog te steken. Dat belerende gebaar dateerde nog uit zijn leven als docent. Alsof hij tot een leerling sprak.
'Nu komt zij, let maar op, die chique tante in die bontmantel. Dat mens met die poedel. Loopt ze ook langs die boom. Haalt zij eruit wat hij erin heeft gestopt.'
Hij liet even een stilte vallen. Hij gunde mij een momentje om zijn informatie te verwerken. Ik bladerde zwijgend door de krant.
'Wedden?'
'Fijn, Gert, ze moet doen wat ze niet laten kan.'
Ik schoof mijn lege kop en schotel op de vensterbank. Vanuit mijn ooghoek zag ik buiten beweging aan de rand van het parkje. Het moest gezegd worden, haar timing was perfect.
'Bingo!'
Gert liet zich terugvallen in zijn stoel, juichend als een klein kind. Dit werd ernstig. Ik moest niet lang meer wachten met het raadplegen van de huisarts. Ik hield de krant omhoog. Voor mijn ogen dansten de letters van een artikel over liquidaties in de Amsterdamse drugswereld. Mijn blik wendde zich af van de bijbehorende foto met speurende rechercheurs op straat en schoof langs het verkreukelde papier het plantsoen in. De dame in de bontjas leidde haar hondje heupwiegend naar de kastanje. Terwijl het beest plaste, leek zijn vrouwtje de boom af te tasten.
'Zei ik het niet? Ik zei het toch?'
Bij gebrek aan enthousiasme van mijn kant klapte Gert een paar keer driftig in zijn handen.
'Daar! Daar!'
Hij sprak nu met flinke stemverheffing. De climax was bereikt. Het viel niet te ontkennen: de vrouw had iets in haar handen dat ze daarvoor niet had gehad. Het scheen inderdaad uit die kastanjeboom te komen. Ze stopte het haastig in haar tasje waaruit ze ook iets tevoorschijn haalde. Ze strekte haar arm uit naar de boom en trok vervolgens een lege hand terug. Het had bij elkaar nog geen kwart minuut geduurd. Ze liep alweer door met haar poedel alsof er niets was gebeurd. Terwijl de vrouw uit het zicht verdween, kwam Gert daadkrachtig overeind.
'Zo,' zei hij, 'tijd voor een wandelingetje.'
'Een wandelingetje? Wat ben jij van plan, Gert?'
Ik klonk als een achterdochtige schooljuffrouw. Niet dat het indruk maakte, ik had het nakijken. Hij schuifelde in ijltempo voorbij en arriveerde ongekend snel bij zijn rollator in de gang. Ik stond besluiteloos op, de krant dwarrelde in delen over het tapijt.
'Je gaat toch niet naar buiten? Met dit weer?'
Het was een kulargument, ik wist het, maar kon zo snel niets beters bedenken. Het mocht hoe dan ook niet baten. Hij had iets in zijn hoofd gehaald wat ik er met geen tien paarden meer uit zou krijgen.
'Trek dan in elk geval je jas aan,' probeerde ik nog, maar de deur viel al in het slot.
Gezien de snelheid waarmee hij beneden was, moest hij geluk hebben gehad met de lift. Dit keer stond ík bij het raam om naar beneden te kijken. Vastbesloten zag ik Gert de flat uitkomen en op de kastanjeboom afkoersen. Zonder op- of omkijken stak hij de straat over, zijn rollator als een handploeg voor zich uit duwend. Een oude man die zich liet leiden door nieuwsgierigheid.
Waar ze opeens vandaan kwamen, was me een raadsel. Op hetzelfde moment dat Gert de boom bereikte en zijn knokige vingers er een minuscuul pakje uit plukten, was hij omringd door talloze mannen in uniform. Van verschillende kanten doken politiewagens op rond het plantsoen. De arm die Gert naar de kastanje had uitgestrekt, werd ruw op zijn rug gedraaid. Het pakje werd uit zijn hand getrokken. Vlak voor hij in de auto verdween, richtte hij zijn blik naar boven, naar mij. Ik meende wanhoop in zijn ogen te zien. Of misschien was het gewoon onbegrip.
Terwijl de politiewagens in colonne de straat uitreden, riep mijn telefoon me terug naar de werkelijkheid. Ik noemde mijn naam.
'Hallo met Thom.'
Hij klonk joviaal. Zoals gewoonlijk.
'Heb je zin in een museumpje vanmiddag? We kunnen nog naar Rothko als je wilt. Gaan we daarna een hapje eten. Oké? Of kun je niet weg?'
Ik keek naar het verlaten plantsoen. In de verte naderde de man met de dalmatiër.