zondag 26 april 2015

Drie vijfendertig

Toen Paul Sachet de voordeur van zijn woning opende, trof hij zijn vrouw in de gang.
'Paul, waar bleef je zo lang? We werden al ongerust.'
'We?' Paul keek Claire argwanend aan. Het was duidelijk dat ze niet zichzelf en de kinderen bedoelde. Ze had de koffiekan in haar handen die ze alleen gebrukte als er visite was.
'Ja, monsieur Rapalie is hier. We zitten al zeker twee uur te wachten.'
Vanuit de huiskamer klonk een zware rokershoest. Het moest de ronselaar zijn. Heette hij Rapalie? Paul kon zich die naam niet herinneren. Hij liep achter Claire de woonkamer binnen waar inderdaad de ronselaar breeduit op de bank zat. Hij rookte een sigaret, terwijl Claire altijd zo strikt tegen roken was in huis. Zeker sinds de kinderen er waren. De man kneep zijn ogen tot spleetjes toen hij Paul aankeek.
'Je hebt met laten wachten, Sachet, zo maak je geen goede beurt. Waar zat je verdomme, iedereen was al voor achten terug behalve jij. En bij het laatste adres ben je nooit aanbeland. Daar zijn geen sigaretten afgeleverd. Waar ben je mee bezig?'
Paul dacht terug aan wat Anna had gezegd: 'Werk je voor de ronselaar, dan werk je voor mij.' Hij wist hoe hij het in het vat moest gieten dus stak hij op goed geluk van wal. 'Ik heb de hoogste baas ontmoet in de buurt van Digne. Ze vroeg me voor haar een klus te klaren, dat heb ik gedaan.'
Zo klein als de ogen van de ronselaar waren geweest, zo wijd sperde hij ze nu open.
'Wou je zeggen dat je Anna Zeven tegen het lijf bent gelopen?'
Paul knikte. Hij wist niet wat er komen zou, maar het moest iets waarderends zijn. De ronselaar kwam overeind uit de bank.
'Dan zit je tot over je oren in de stront, makker, tot over je kruin.'



Geen opmerkingen: