De timing
had niet beroerder kunnen zijn. Aan het begin van de werkdag, na een doorwaakte
nacht – op een nachtmerrie na waarin zij naakt over een schutting moest klimmen
– had Zus Bennekom haar jaarlijkse functioneringsgesprek. Doodmoe en slecht op
haar gemak zat ze tegenover vestigingsdirecteur Elsje ter Veld die haar over
haar rechthoekige montuur zorgelijk aankeek. Békeek was misschien een beter
woord. Zus hield zich vast aan de mok gitzwarte koffie, een bak troost die haar
door het gesprek moest slepen. De confronterende openingszin van Elsje voelde
als een stomp onder de gordel.
‘Kind, wat
zie je eruit.’
De trut.
Sinds wanneer speelde uiterlijk een rol bij een functioneringsgesprek? Had dat
mens zichzelf vanmorgen misschien gemist in de badkamerspiegel met dat verlopen
hoofd en die achterlijke bril. Mens, wat zie je eruit. Zus’ handen trilden van
ingehouden woede en machteloosheid. Een plens hete koffie belandde op haar
knokige knieën die onder haar rok uitstaken. Van schrik wilde ze de beker op
het bureau zetten. Wat volgde was totale wanorde. De koffie spoelde over tafel
als de zee over het strand bij vloed. Om droog te blijven reed Elsje haar bureaustoel achteruit tegen
de radiator waar ze met een bons tot stilstand kwam.
‘Kind, wat
doe je,’ snerpte haar stem door de directieruimte.
Dat gekrijs
kon Zus niet missen ook al was ze bijna bij de uitgang met haar jas half
aangetrokken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten