Fred Janssen
had de beschadigde fiets in zijn voortuin gelegd, nadat hij Zus Bennekom op de
bijrijdersstoel had getild. Zwaar was ze niet en ze had haar arm stevig om zijn
nek geklemd. Op het eerste gezicht leek het letsel mee te vallen. Schaafwonden op
haar scheenbeen en rechterhand.
‘Ik mankeer
niets,’ had ze benadrukt, ‘ik mankeer echt niets.’ Hij plukt me van het asfalt
als een straatmadelief, dacht ze blijmoedig, terwijl ze Freds aftershave
opsnoof. Waarschijnlijk kende ze de ware betekenis van het woord straatmadelief
niet, maar het was gewoon toepasselijk. Nu hij naast haar kwam zitten kon ze
hem eindelijk rustig van dichtbij bekijken. Hij keek bezorgd terug.
‘Weet je
zeker dat het gaat? Ik rijd je zo naar de dokterspost.’
Nog nooit,
maar dan echt nog nooit had een man zoveel aandacht aan haar geschonken. Het
kriebelde in haar ingewanden en het tintelde in haar tepelhoven. Zonder enige
vorm van bevestiging, zonder enige ervaring, maar met een flinke dosis
vrouwelijke intuïtie wist ze: ik ben verliefd!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten