De slappe
lach van Elly Sprenkelbach Meijer werkte zo aanstekelijk dat ook Bijleveld het
niet meer hield. Zijn lach daverde door de krappe dienstwagen als de donder
langs een inktzwarte hemel. Elly lag kromgebogen over de bibliotheekboeken,
happend naar adem. Ze keerde haar knalrode kop naar Bijleveld voor een poging
tot een paar samenhangende woorden.
‘En dan moet
je, moet je, moet je weten, Bijl, hahahaha, dat het sleuteltje op, hahahaha,
mijn kamer ligt.' Haar stem klonk piepend hoog. Ze sloeg weer dubbel.
‘Maar,’
klonk Bijleveld afgeknepen, ‘ik heb ook niks bij me.’ Nu gierden beiden in nog
hogere versnelling. Bijleveld opende met zijn vrije hand het raampje voor verse
zuurstof. Een voorbijrijdende fietser blikte nieuwsgierig naar binnen.
Toen meteen
daarop Elly’s telefoon ging, steeg het gieren naar een volgend hoogtepunt. Niets
kon al de katalysator zijn van deze lachbui. Elly toonde haar collega de naam
die op het schermpje prijkte. Dat hielp. De slappe lach bedaarde nu tot
grinnikniveau, maar voor hoelang?
‘Met Elly?’
De lolligheid klonk nog voornamelijk door in de vet uitgesproken ll'en van haar
naam. Voor de rest was het al behoorlijk serieus.
‘Turlings
hier. Waar zitten jullie? Het is nu wel klaar met dat detectiveje spelen. Het is
geen televisie. Als de wiedeweerga naar het bureau.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten