maandag 6 oktober 2014

Sigaretten halen 134

Het was klaarlichte dag en hij was bezig met zijn eerste inbraak ooit. Een onmogelijke barrière in de vorm van een manshoog hek met spijlen die eindigden in vervaarlijk uitziende speerpunten vormde de eerste uitdaging. Waarom hij dit aan het doen was, was Bart echt een raadsel. Mogelijk bleek door deze actie wat een slapjanus hij in feite was. Opgehitst door An - de lieftallige An had hij haar tot voor kort genoemd - klom hij als een baviaan tegen een hek op. Misschien als zij gezegd had 'spring in de sloot' dat hij dat ook zonder aarzelen had gedaan. Hij miste een ruggengraat. Dat was al vastgesteld door zijn vader zaliger. Toen hij als achttienjarige op de proppen was gekomen met het idee van een carrière in de medische wereld, om precies te zijn als gynaecoloog, had zijn vader, een keiharde zakenman, hem smalend uitgelachen. 'Weet je wat gij mist, Bartje,' had hij spottend gezegd, 'gij mist een ruggengraat. Welke echte vent koestert nou de wens zich dag en dagelijks met de onderkant van wijven bezig te houden. Kijk, ik verkeer in kringen van geld, zakenlui, handel. Daar kunt ge mee voor de dag komen. Maar gij, ha, gij komt niet verder dan een leven tussen wijvendijen.' Een paar jaar later had zijn vader het loodje gelegd. Hartaanval. Te veel roken, te veel stress. Te stevige ruggengraat. Bart aardde meer naar zijn moeder, een zachte lieve vrouw. Ze was in de zeventig nu, hij bezocht haar nu en dan. Dan wachtte ze hem glimlachend op in de opening van de voordeur, kuste hem en greep zijn beide handen. 'Wat hebt u toch mooie zachte handen, Bart. Wat zullen uw patiënten daar content mee zijn.' En zo was het. Zijn moeder had hem altijd begrepen. Altijd, tot nu toe. Wat zou ze ervan denken als ze hem op dit hek zou zien klimmen?

Geen opmerkingen: