maandag 14 juli 2014

Sigaretten halen 50

'Zus, zus!' De vingers van Fred Janssen gingen trillend over de huid van het lijkbleke gezicht van Zus Bennekom. Haar ogen waren gesloten, haar mooie rode haar lag warrig over het tapijt. Ze gaf geen sjoege. Nutteloze associaties borrelden in Freds hersenpan omhoog. Aan sprookjes dacht hij, aan vrouwen in sprookjes en hun lot. Zus lag erbij als Doornroosje die 100 jaar sliep, als Sneeuwwitje na het eten van de appel, als Roodkapje met rood haar in plaats van rood kapje. 
De gebeurtenissen waren gruwelijk geweest. Het was zo spijtig, nooit had hij deze onschuldige vrouw willen betrekken in zijn zaakjes, het wereldje van de penose, de subcultuur die criminaliteit heette. Zichzelf trouwens ook niet. Hij wilde gewoon rust, een lieve, toegewijde vrouw, kinderen, fijn werk. Maar run maar eens een autobedrijf in tijden van crisis. Uit nood had hij foute keuzes gemaakt en zich ingelaten met verkeerde mensen.
God, wat een sukkel was die Benny, die selfmade maffioso in zijn zwarte pak, de godfather was er niets bij. En dan die dombo van een Richard met z'n mes. Hepie en Hepie, Dumb en Dumber. Te stom om voor de duvel te dansen. Maar link, bloedlink, vooral die messentrekker. In één haal had hij Zus' bloesje opengehaald met de stiletto. De knoopjes waren Fred om de oren gesprongen. De krijs van Zus was zo vreselijk geweest dat de heren hals over kop de deur uit waren gerend. 
'Je hebt 'r toch niet geraakt!' had hij Benny horen schreeuwen.
Voor de tweede keer die dag lag Zus op de grond. Zo op het oog ongekwetst, maar wel in haar hemd gezet. Discreet trok Fred het bloesje dicht. Voorzichtig kuste hij Zus op haar lippen. Als een prins. Het verbaasde hem dat ze niet meteen haar ogen opendeed.



Geen opmerkingen: