Pas achter
in de middag liet het ziekenhuis Zus Bennekom gaan. Ze had weer kleur op haar
wangen en trek en praatjes voor tien. De hele dag, ook buiten de bezoekuren,
bleef Fred bij haar. Het ziekenhuispersoneel kneep een oogje toe om geen
stoorzender te zijn in het liefdesgeluk van patiënt en bezoeker. Het bericht
over Freds huwelijkaanzoek ging als een lopend vuurtje over de afdeling en bracht
verpleegsters en doktoren in een uitgelaten stemming. De nieuwe coassistent vroeg
zonder schroom een van de zusters mee uit eten en het afdelingshoofd liet
bloemen aanrukken voor de zusterspost. De enige kink in de kabel in die verder
euforische dag kon de politie zijn. Zus was immers in het ziekenhuis
gestationeerd vanuit een politiecel. Ze had iets op haar kerfstok. Haar
delirium en bijna stikken in braaksel lieten weinig te raden over, zulke
patiënten kwamen regelmatig binnen, maar wat de patiënt verder had uitgevreten,
daar ging het ziekenhuis natuurlijk niet over. Maar wat de hoofdverpleegkundige
ook probeerde, ze kreeg geen contact met het politiebureau. Uiteindelijk was ze
het mislukte telefoneren zo beu – ze had wel wat beters te doen dan bellen –
dat ze eigenhandig besloot Zus te ontslaan uit het ziekenhuis.
Op het
parkeerterrein van het Prinses Irene Hospitaal stelde Fred zijn spontane plan
aan Zus voor. ‘Wat dacht je ervan, Zus, als we nu de auto pakken, bij jou en
mij het hoogstnoodzakelijke ophalen en vertrekken naar Zuid-Frankrijk? Een
huwelijksreis, maar dan voorafgaand aan.’
Zus hoefde
niet na te denken over dat voorstel. Haar leven was er sinds ze Fred had
ontmoet niet simpeler op geworden, maar het was wel begonnen met bruisen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten