woensdag 28 januari 2015

Sigaretten halen 248

De potloodventer van de Eindelooze Boschjes had de nacht doorgebracht op een bankje bij de Waterplas. Niet dat de nacht al ten einde was, maar de kou en het het eerste zonlicht hadden hem gewekt. En een zachte plons. Voornamelijk die zachte plons had zijn blaas geprikkeld. Hij deed zijn ochtendplas, terwijl hij over het water tuurde. Hij droeg alleen een regenjas. Heel warm was dat niet. Hij huiverde en sloeg het katoen strak om zich heen toen hij klaar was met plassen. Hij slenterde langs de waterkant. De kans op slachtoffers was momenteel niet groot. Hij moest nog een paar uur wachten voor die zich zouden aandienen. Hij wist dat hier honden werden uitgelaten. Dat kon zijn moment worden. Het moment van onthulling en daarna hard wegrennen. De gedachte alleen al wond hem op. Hij kon dwars door het aan de overkant liggende weiland. Daar stonden alleen maar koeien.
Hij keek opzij. In het water bewoog iets, maar in de schemering kon hij niet precies zien wat het was. Een vis, een waterslang, een rat? Een lijk? Een lijk. Het was verdomme een lijk. Als vanzelf deed hij twee stappen achteruit. Een lijk, oké, maar waarom een bewegend lijk? Een lijk dat bewoog, wat was dat voor een lijk? Een levend lijk, een zombie? Of gewoon geen lijk, een lichaam waarin nog leven zat. Kon dat? Hier, nu, in de ochtendschemering. Een argeloze zwemmer, een vroege ochtendzwemmer, een late nachtzwemmer. Moest hij nu zijn jas opentrekken en laten zien wat hij in huis had?

Geen opmerkingen: