zondag 11 januari 2015

Sigaretten halen tweehonderdeenendertig

Nadat de inspecteurs waren vertrokken vermande Fred Janssen zich. Dat kostte nogal wat moeite, want hij voelde zich verre van fris. Toen hij rechtop ging zitten in zijn bed trok een golf van misselijkheid door zijn lijf. Hij schrok op toen Zus Bennekom zich aandiende. Zij was er ook nog. Ze was lief, hoor, ze had hem goed ondersteund, maar nu moest ze weg. De tijd was niet rijp voor een nieuwe relatie en zeker niet met zo'n zenuwachtig mens als Zus.
'Gaat het?' vroeg ze bezorgd. 'Wil je wat eten?'
Dat was het laatste waar hij zin in had. Hij moest nu duidelijk zijn, gewoon zijn punt maken.
'Zus,' sprak hij moeizaam, 'ik wil je bedanken voor je goede zorgen, maar nu moet je me alleen laten.'
'Ik laat je niet alleen, Fred. Wat de politie ook over je zegt, ik blijf bij je. Tot de dood ons scheidt.' Ze nam naast hem plaats en schoof een hand in zijn open ochtendjas. Zijn borst was harig en koud. Onder zijn tepel klopte zijn hart.
Fred trok haar hand weg. 'Jij gaat weg, Zus, en wel nu meteen. Ik moet dingen doen waar ik jou niet bij kan gebruiken. Ik bedoel waar ik jou niet in wil betrekken. Dit gaat alleen mij aan.'
Zus schudde driftig haar hoofd. 'Nee, Fred, je kunt praten als Brugman, maar ik laat je niet los. Ik blijf bij je. Kijk toch eens hoe je eraan toe bent. Je hebt mijn zorg nodig. Kom laat me je masseren.' Ze trok de ochtendjas van zijn schouders, maar verder dan dat kwam ze niet. Met kracht duwde hij haar van het bed. Ze belandde op de vloer en klapte tegen een stoelpoot. 
'Au, Fred, wat doe je!' Ze greep zich vast aan zijn linkerenkel, maar met zijn rechtervoet gaf hij haar een schop.
'Luister nou, Zus, je moet gaan. Laat me met rust!' Fred was opgestaan en wankelde. Hij zette een stap opzij, meer omdat zijn evenwicht hem daar bracht dan dat hij die kant uit wilde. Toen viel hij achterover op het bed. 

Geen opmerkingen: