zaterdag 31 januari 2015

Sigaretten halen twee vijf een

Met verbazing keek Karel Koudijzer, de potloodventer van de Eindelooze Boschjes, toe hoe het leven terugkeerde in het lichaam van Taco Stutterheim. Eerst braakte de jongen een grote hoeveelheid water uit. Gelijkertijd, maar ook nadien, trokken er sidderingen door zijn lijf waarbij zijn ledematen wild bewogen. Toen begon het hoesten en kuchen en daarna kwam de rust met slechts het openen en knipperen van de ogen.
Wat zeg je tegen iemand die uit de dood herrezen was? Karel wist het echt niet. Hij was op zijn knieën naast het voormalige lijk gaan zitten en maakte oogcontact. Niet te lang, want daar werd hij verlegen van. De jongen sprak niet, hij keek slechts, ondertussen rustig verder knipperend met zijn oogleden. Zijn haar en gezicht zaten onder het zand. Aan zijn voorhoofd had hij een akelige wond. Hij deed een poging zijn hoofd op te tillen.
'Ben jij,' sprak Taco moeizaam, 'ben jij de man van het bloed?' Hij hoestte rochelend.
De man van het bloed? Wat bedoelde de jongen in godsnaam. Hij was nooit gewelddadig, wat hij deed mocht niet, maar het was onschuldige schennispleging. 
'De man in het bed,' zei de jongen schor, 'de man met het bloed in het bed? Wat wil je van me?'
Verbouwereerd sloeg Karel de jongen gade. Hij moest flink in de war zijn. Zo gek was dat niet als je net terug was uit het dodenrijk. Wat zou hij zelf gezegd hebben als hij net teruggekeerd was in het rijk der levenden?
Ineens schoot de jongen overeind en klemde zijn handen stevig om de revers van Karels regenjas. Van schrik probeerde die tevergeefs op te staan. De jongen trok zijn hoofd vlak bij het zijne.
'Wordt er vandaag nog gestoken, of wat?' Het klonk zo dreigend dat Karel zich uit alle macht los probeerde te wurmen. Met succes, maar wel met achterlating van zijn jas. In adamskostuum ging hij er struikelend vandoor in de richting van de parkeerplaats waar net een jeep arriveerde.


Geen opmerkingen: